Maria Magdalena
Johannes 20:11
„En Maria stond buiten bij het graf wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf.”
Hoeveel verkeerdheid er zich ook bij tedere en zwakgelovige christenen openbaart, nochtans verdraagt de Heere hen, omdat Hij weet dat zij Hem oprecht liefhebben en zich vroeg opmaken om Hem te zoeken. Geen wereld of zonden kunnen hen enigszins behagen. Daarom behandelt de Heere hen ook zachtjes en met veel ontferming. Hij openbaart Zichzelf weer terstond aan hen, omdat Hij hun bitter klagen, hun schreien en kermen niet kan dragen.
Dit is het wat de Heilige Schrift ons leert: Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen. De zogende zal Hij zachtjes leiden (Jesaja 40:11). Maria Magdalena was in haar zware ongelovigheid voor de tweede maal alleen naar het graf gegaan, om het nogmaals te bezien of zij het lichaam van haar Heere daar ook nog zou vinden, omdat zij nog zeer twijfelde aan de waarheid van Zijn opstanding, die de engel haar had geboodschapt had en die zij met de andere vrouwen, op bevel van de engel, ook had geboodschapt aan de discipelen.
Hier nu, vroeg in de morgenstond, zo geheel alleen bij het graf, overkwamen haar de dingen die Johannes hier verhaalt. O, Maria beminde en eerde haar dierbare Zaligmaker. Haar liefde was zo groot voor de Heere Jezus, dat noch Zijn smadelijke en schandelijke kruisdood, noch het gevaar van vervolging deze liefde kon uitblussen.
Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen (”Paasleerrede”, 1839)