Spierballentaal helpt christenen Pakistan niet
APELDOORN. De gruwelijke aanslag op christenen in een park in de Pakistaanse stad Lahore op eerste paasdag heeft de Pakistaanse regering aangezet tot daadkracht: „We zullen de verantwoordelijken te pakken krijgen.” Maar hoe geloofwaardig is deze spierballentaal?
Hoe wrang wil je het hebben? Vorige week meldden de Pakistaanse media dat het parlement een resolutie had aangenomen waarin de feestdagen van christenen werden erkend. „Hierdoor kunnen christenen voortaan met Pasen vrijnemen om het feest te vieren.” Er klonk enige blijdschap door in het bericht: eindelijk weer wat meer erkenning voor de christelijke minderheid (nog geen 2 procent van de bevolking).
Toch reageerden kerkelijke leiders terughoudend. Zij hadden liever gezien dat christenen betere bescherming kregen. Van justitie, van de politie en het leger. Wettelijke bescherming tegen de discriminatie van christenen op de werkvloer en tegen de agressie van radicale moslims.
Afgelopen zondag, eerste paasdag, werden deze kerkelijke leiders in hun mening bevestigd. Op het moment dat in een park in de stad Lahore een groep christenen bijeen was, blies een zelfmoordenaar zichzelf op, daarbij zeker 72 mensen –voornamelijk christenen en onder hen veel kinderen en vrouwen– in de dood meesleurend.
Direct na de aanslag werden de krantenkolommen gevuld met ferme taal, gebezigd door legerleiders, ministers en andere autoriteiten. Zo zou er grootschalig jacht worden gemaakt op de groep die de verantwoordelijkheid voor de aanslag heeft opgeëist – een splintergroepering van de Pakistaanse taliban.
Hoeveel waarde moeten we hechten aan deze uitingen van daadkracht? Er zijn redenen voor achterdocht. Zo hebben de Pakistaanse autoriteiten al sinds jaar en dag een haat-liefdeverhouding met radicaalislamitische groeperingen. Akkoord, meer dan 60 van deze groepen staan op een verboden lijst en zo’n 1600 terroristen en hun handlangers zijn op naam en in kaart gebracht. Maar: de meesten kunnen nog altijd vrijelijk hun gang gaan. Vooral in de provincie Punjab, waar de stad Lahore deel van uitmaakt, is hun bewegingsvrijheid groot, en dat heeft veel te maken met de electorale thuisbasis die de huidige regering onder leiding van Nawaz Sharif precies daar heeft. Maandag toonde hij al enige aarzeling om in te stemmen met keihard en grootschalig legeroptreden in zijn provincie.
Het leger is geen haar beter. Radicale moslimgroepen worden al tientallen jaren ingezet om in Kasjmir aartsvijand India het leven zuur te maken en om te voorkomen dat achter Pakistans rug (namelijk in buurland Afghanistan) Indiërs opduiken. Mede om die reden worden de taliban daar in leven gehouden.
En dan is er nog de elite binnen de Pakistaanse regering en het leger. Die heeft vanouds weinig oog voor de lagere sociale groepen, waartoe de meeste christenen behoren. Waarom zouden ze die wél in bescherming nemen? Zodra het Westen (Amerika, Europa) komt klagen, dan doet ze dat, maar veel meer dan tijdelijk symboolbeleid is het niet.
Het ultieme bewijs van die desinteresse blijkt uit het gebrek aan goed openbaar onderwijs voor de armen op het platteland. Het is een vacuüm waarin radicale moslims maar wat graag springen met hun scholen.
Alleen al de Punjab telt meer dan 12.000 van zulke moslimscholen –madrassa’s– waar kinderen van arme, ongeletterde ouders onderwijs krijgen. Gratis, maar wel tegen een hoge prijs: ze worden dagelijks volgestouwd met radicaalislamitisch gedachtegoed en dat staat vrijwel gelijk aan antiwesters denken.