IFES pioniert onder Europese studenten
Studenten zijn doorgaans open mensen, die in hun studietijd hun mening vormen voor de rest van hun leven. Wie hen benadert, heeft een uitnemende kans om hen voor altijd bekend te maken met het Evangelie, zeggen de IFES-stafleden Andrew Johnson en Zoë Stanford uit Engeland.
Deze week zijn zij in Nederland op tournee om christelijke studenten te mobiliseren voor het wereldwijde zendingswerk. Johnson en Stanford komen respectievelijk uit Oxford en Exeter. De eerste plaats is een gerenommeerde universiteitsstad, de tweede een kleinere plaats in het zuiden van Engeland. Maar in beide gevallen maken de steden deel uit van een land dat sterk geseculariseerd is. Volgens de bekende Britse schrijfster Karin Armstrong is Engeland na Nederland het meest geseculariseerde land van Europa.
De stafmedewerkers herkennen deze beschrijving van hun land. „Engeland is een postmodern land geworden en erg verwereldlijkt, zeker vergeleken met andere werelddelen. In sommige landen zijn soms duizenden studenten lid van de IFES, in Europa moeten we het doen met enkele honderden”, zegt Johnson. Terwijl in sommige delen van de wereld, zoals Centraal-Azië, pionierswerk wordt verricht voor het opzetten van christelijk studentenwerk en in Turkije pas sinds vorig jaar het IFES-werk begonnen is, lijkt het ook in Europa pionierswerk te zijn. „Toch zien we in steden als Oxford en Cambridge meer openheid”, constateert Johnson. „Studenten zijn meer en meer gewend te opereren in een internationale context. Ze ontmoeten vanwege de toenemende internationalisering van de universiteiten niet alleen christenen, maar ook hindoes, boeddhisten en niet te vergeten moslims. De skyline van Oxford is veranderd door enorme moskeeën en op de campus van de universiteit is een islamitisch centrum gevestigd.”
Het gevolg is dat openlijk over religies wordt gediscussieerd. „Studenten bevragen elkaar steeds meer en accepteren dat er meer mensen zijn met andere religieuze achtergronden. Daarbij komt dat studenten steeds meer onkerkelijk zijn en niet op zondagsschool hebben gezeten. Ze staan onbevangener tegenover andere godsdiensten. Studenten komen in aanraking met verschillende wereldbeschouwingen en vormen hun mening los van hun familie, achtergrond of vrienden. De inbreng van de christelijke godsdienst komt als het ware op natuurlijke wijze in deze mix van religieuze stromingen terecht.”
Johnson wil de kerkelijke situatie in zijn land niet slechts negatief duiden. „Er is inderdaad sprake van daling van kerkelijke ledenaantallen, maar dat betreft de grote traditionele kerken, zoals de Anglicaanse Kerk. De evangelicale kerken in Engeland groeien juist sterk. Juist onder jongeren zie ik grote openheid. Ik las gisteren in een statistiek dat 90 procent van alle mensen die christen worden die keuze voor het 25e levensjaar maakt. Feit is dat mensen na deze leeftijd moeilijker zijn te overtuigen.”
IFES staat voor International Fellowship for Evangelical Students. In het vaandel staat dus de naam ”evangelical”, maar in werkelijkheid is de achterban veel breder: van evangelisch, pinkstergeloof en charismatisch tot reformatorisch of calvinistisch. Die breedte geldt eveneens voor de achterban in Nederland, waar bijvoorbeeld de CSFR lid is van IFES. Volgens Johnson is IFES interkerkelijk en weten leden zich gedragen door de boodschap van het Evangelie. De tegenstelling tussen evangelisch en reformatorisch herkent hij niet in Engeland. „Veel reformatorische kerken in Engeland zijn evangelisch en er bestaan onafhankelijke evangelische kerken die reformatorisch zijn. IFES als beweging mag misschien meer op de arminiaanse lijn van Wesley zitten, er zijn ook veel calvinistische leden. Ze hebben een drang om anderen het Evangelie te vertellen en zijn overtuigd van het feit dat God hen wil gebruiken. In de benadering van studenten zeggen we zowel dat Jezus mensen liefheeft als dat God oproept tot bekering. Aan deze oproep tot bekering moeten wij gehoor geven. Dat is een natuurlijke spanning die we in de Bijbel terugvinden.”
De benadering van IFES in de verschillende Europese landen is niet hetzelfde. Frankrijk staat bekend als een land dat intolerant is ten aanzien van publieke religieuze uitingen. „Daar houdt men van debatteren en van een filosofische benadering van religie.” In Duitsland is de situatie gelijkwaardig aan die in Engeland. Naast de officiële staatskerken zijn er krachtige evangelische groeperingen waarin het aantal christelijke studenten groeit. In Oost-Europa zijn sinds de wending in 1989 bijna in elk land IFES-afdelingen ontstaan.
Zoë Stanford werkte twee jaar in Litouwen. Christelijke studenten vormen daar een zeer kleine minderheid. „Ik had contact met acht christelijke studentes in de hoofdstad Vilnius. Het werk bestaat daar vooral uit het bemoedigen van elkaar en het verspreiden van het Evangelie via vrienden. Studenten zijn echter moeilijk over te halen tot persoonlijk bijbellezen, vanwege de sterke positie van de Rooms-Katholieke Kerk. Ze zeggen: We hebben een rooms-katholieke priester die met ons de Bijbel leest. Godsdienst is de Bijbel volgens de priester.”
Johnson merkt een paradoxale situatie op: voormalige gesloten landen en landen die sterk gedomineerd werden door de traditionele kerken vallen ineens in het gat van het postmodernisme. Hij werkte bijvoorbeeld twee jaar in Portugal, waar een generatie plotseling van het traditionele kerkelijke leven in het moderne leven terechtkwam. „De nieuwe generatie moet dan ineens haar weg vinden in een geheel nieuwe wereld.”
De beide IFES-stafleden zijn verantwoordelijk voor het zendingsprogramma. Het is de diepste wens van Johnson -hij noemt het een „passie”- dat er meer studenten naar overzeese gebieden gaan om daar het Evangelie te verkondigen. „Het is niet alleen mijn passie, maar ook mijn hoop, als ik zie welke mogelijkheden zich bij studenten voordoen. Er zijn ook genoeg hindernissen, zoals het zoeken naar een eigen carrière en de grote schuldenlast. Verder weten veel studenten eenvoudig niet welke praktische mogelijkheden er zijn; dat willen we hun graag duidelijk maken.”
Stanford constateert dat veel christelijke studenten geneigd zijn hun christenzijn te verbergen voor hun medestudenten. „Ze missen de radicaliteit om naar buiten te treden. Het gevaar is dat ze ondergaan in de studentenwereld.”