Josina Soumokil: mythische moeder van de Molukkers
Vijftig jaar geleden werd haar man geëxecuteerd door Indonesië. Sindsdien is Josina Soumokil blijven vechten. Vanuit Nederland, waar ze een levende legende is voor de Molukse bevolkingsgroep, gaat ze door. Totdat Indonesië de plaats van het graf van haar man bekendmaakt. En uiteindelijk totdat haar volk de onafhankelijkheid bezit.
Njonja, wordt ze genoemd. Het is een eerbiedwaardige titel die zoveel als mevrouw betekent. Njonja Soumokil (81) wordt op handen gedragen door Molukkers in zowel Nederland als op de Molukken. De reden daarvoor is eenvoudig: de broze, zachtaardige en immer vriendelijke dame is de weduwe van Chris Soumokil, bij leven president van de nooit erkende Republiek der Zuid-Molukken (RMS).
De roerige geschiedenis van de RMS is onontkoombaar in haar huis in de Molukse wijk van Assen. Overal hangen afbeeldingen van haar overleden man, en andere herinneringen aan de Molukken, de eilandengroep die haar heeft gevormd tot wie ze is.
„Als ik aan mijn kinderjaren terugdenk, komt vooral boven hoe beschermd het leven daar was”, zegt ”njonja” op de bank in haar huiskamer. „Ik kende alleen ons dorp, Huku Anakota, in de bergen van het eiland Ceram. Ik ben er tot de derde klas naar school geweest, daarna nooit meer. In feite leefden we compleet afgezonderd. Alleen de mannen gingen eens per jaar, op 31 augustus, naar het dorp Piru aan de kust, om daar de verjaardag te vieren van koningin Wilhelmina. Nederland bestuurde ons, maar veel wist ik daar niet van. We waren natuurlijk protestants, dus op zondag gingen we naar de kerk. Maar verder ondernam ik weinig. Dat was ook lastig, want toen ik net 17 was, trouwde ik al.”
Had u uw man toen al eens ontmoet?
„Hij had mij gesignaleerd bij de dominee in ons dorp Huku Anakota. Daar was hij heengegaan omdat de legers van Indonesië hem wilden oppakken.
Mijn man heeft me niet persoonlijk gevraagd. Hij had twee ooms van me uitgenodigd, samen met het dorpshoofd. Tijdens die bijeenkomst, op 12 april 1951, heeft mijn familie beslist dat ik zou trouwen. Zo ging dat toen. Het enige wat mij werd verteld, is dat het huwelijk zes dagen later, op 18 april, zou worden voltrokken.”
Hoe komt dat over op een meisje van 17?
„Ik heb veel gehuild in die dagen. Ik wilde niet trouwen; ik was nog een kind. Het huwelijk was onder dwang, zo zag ik het. Ik heb er over gedacht om weg te lopen, de bossen in. Midden in het oerwoud hadden we onze akker. Daar had niemand me kunnen vinden. Maar mijn oom praatte op me in. Hij zei dat het een grote schande zou zijn voor de familie als ik niet mee zou werken. Daarom ben ik toch gebleven. Op 18 april zijn we daadwerkelijk getrouwd.”
Het was een onrustige tijd, herinnert Josina Soumokil zich. Nog geen jaar daarvoor, op 25 april 1950, was in Ambon de RMS uitgeroepen. Dat betekende een regelrechte oorlogsverklaring aan Indonesië. Dat land was zelf nog maar een halfjaar onafhankelijk van Nederland en moest niets hebben van afscheidingsbewegingen.
Indonesische militairen kwamen tot in de meest afgelegen dorpen in RMS-gebied. Josina Soumokil kan zich hun aanwezigheid nog goed voor de geest halen. „Maar waarom? Wat de achtergrond was? Dat werd mij niet uitgelegd. Ik wist niet eens dat de RMS uitgeroepen was.”
Zelfs haar huwelijk met Chris Soumokil, die kort daarna president van de RMS zou worden, veranderde daar weinig aan. Ze wist niet eens goed welke plaats de bijna dertig jaar oudere, uit Java afkomstige Soumokil innam. Hij had in Leiden rechten gestudeerd en was daar gepromoveerd. Eenmaal terug in Nederlands-Indië werkte hij voor het openbaar ministerie. Later, na de onafhankelijkheid van Indonesië, werd hij minister van de deelstaat Oost-Indonesië.
„Toen we trouwden, had ik wel de indruk dat hij een belangrijke figuur was”, herinnert Josina Soumokil zich. „Alle militairen om hem heen spraken hem aan als tuan; meester of heer.” Maar ingewijd in de politieke situatie werd ze niet. „Hij sprak daar wel met al zijn volgelingen over, maar niet met mij. Ik werd afzijdig gehouden bij politieke bijeenkomsten. Zeker toen onze zoon Tommy werd geboren, in 1954, wilde hij dat ik me alleen met de opvoeding zou bezighouden.”
Daar kwam nog bij dat u voortdurend op de vlucht was.
Ze knikt, maar heeft niet veel woorden voor die tijd. „In een gewone situatie kun je als man en vrouw nog wat praten, maar onze situatie was niet gewoon. We waren altijd op de vlucht voor Indonesische militairen. Vaak moesten we letterlijk rennen, van dorp naar dorp. Wel stond mijn man erop dat we altijd bij elkaar bleven, zeker ook nadat Tommy was geboren.”
Welk gevoel komt boven als u aan die periode terugdenkt?
„Eenzaamheid. Het was een moeilijk leven. Het enige wat ik kon, is er in berusten. Ik wist dat ik was getrouwd met iemand die het ideaal had om ons volk van zijn onderdrukker te verlossen. Een van de weinige dingen waar ik me aan vastklampte, was mijn geloof. Dat werd in die periode steeds sterker. Hoewel we op de vlucht waren, organiseerden we kerkdiensten en namen we deel aan het heilig avondmaal. Maar de omstandigheden bleven heel moeilijk.”
Het zou nog veel erger worden. Tijdens de jarenlange vlucht door de binnenlanden van Ceram trokken ook Josina’s moeder en haar vier zussen mee. In mei 1952 werd de groep aangevallen door het Indonesische leger. Het echtpaar Soumokil en één zus wisten te ontkomen, maar Josina’s moeder werd door haar hoofd geschoten. Een jongere zus werd verkracht en vermoord. Een andere zus werd overleed niet veel later. De jongste werd meegenomen door een luitenant uit Sumatra. Tot op de dag van vandaag is niet bekend waar ze is.
Op vragen over die periode reageert ”njonja” afgemeten. „Natuurlijk waren we doodsbenauwd. Maar je zorgde dat je wegkwam. Je wilde wel lopen. Je had geen tijd om te denken wat er allemaal gebeurde.”
Ze was ook te jong en te onervaren om alles goed te beseffen, zegt ze. „Als je 17 jaar bent in Ceram, ben je echt nog een kind. Zeker in die tijd. Ik wist niets. Ik leefde simpelweg van dag tot dag.”
Na tien jaar, in 1963, viel het doek. Het gezin Soumokil zat op dat moment al een paar maanden verscholen in een onherbergzaam gebied, vrijwel zonder eten en drinken. Informanten leidden Indonesische militairen ’s nachts naar de hut waar Soumokil en zijn gezin sliepen. Ze werden allemaal aangehouden en meegenomen naar Jakarta.
Daar konden zijn vrouw en zoontje hem twee keer per week bezoeken. „Nooit heb ik gedacht dat hij werkelijk gedood zou worden, totdat hij het me zelf vertelde: Ik heb de doodstraf gekregen. Op 11 april 1966 zagen we hem voor het laatst. Hij zei toen: Als ik er niet meer ben, ga dan zo snel mogelijk naar Nederland en zet de strijd voort. En, zei hij: Pas goed op Tommy, zodat hij later in mijn voetsporen kan treden. Dat waren zijn laatste woorden voor ons.”
De Molukse leiders in Nederland bleven stil, tot groot ongenoegen van Josina Soumokil. Hadden ze maar grote demonstraties georganiseerd, verzucht ze. „Indonesië wachtte op een reactie uit Nederland. De predikant die mijn man begeleidde, heeft mij verteld dat de doodstraf daadwerkelijk zou worden uitgevoerd omdat er geen reactie kwam.”
Een vuurpeloton schoot Chris Soumokil in de ochtend van 12 april dood op het eiland Obi in de baai van Java. Diverse pogingen om te achterhalen waar hij begraven is, leverden tot vandaag de dag niets op. „De Indonesische regering is bang dat zijn graf een bedevaartsoord wordt”, denkt zijn weduwe.
Drie maanden na de dood van haar man arriveerde Josina met zoon Tommy in Nederland. Ze zou haar geboorteland nooit meer terugzien. Bij aankomst op Schiphol stonden duizenden Molukkers hen op te wachten. Het zou het begin worden van een levenslange, ongezochte rol. Oud-premier Van Agt noemde haar ooit „de mythische moeder van de Molukkers.” Josina groeide uit tot een levende legende. De Molukkers in Nederland én op de Molukken dragen haar op handen.
Een zware taak?
„Dat vind ik niet. Ik ben geen leider, maar men komt toch steeds bij mij terug. Ik zie het als mijn plicht om een luisterend oor te bieden. Als de jongeren mij nodig hebben, zal ik er altijd zijn. Want ik vergeet de boodschap van mijn man niet: Ga terug naar Nederland en zet de strijd daar voort. Ik kan dat niet weigeren. Deze rol is mij overkomen, net als een prinses niet kan kiezen of ze prinses is. Je bent het gewoon.”
Uw komst in Nederland, op 26 juli 1966, wordt gezien als startpunt van de radicalisering van Molukkers in Nederland. Terecht?
„Ik zie het anders. Hun strijder, mijn man, was geëxecuteerd. Dáár maakten ze zich boos om. Die boosheid werd hoogstens versterkt door mijn komst.”
De nacht na uw aankomst werd er brand gesticht in de Indonesische ambassade in Den Haag. Dodelijke acties volgden. Wat vond u daarvan?
„De Molukse jongeren deden het ter wille van de strijd voor de RMS. Er waren al allerlei vreedzame acties gehouden, nu was het tijd voor de harde strijd.”
Die steunde u?
„Persoonlijk ben ik het niet eens met de harde aanpak, en dat heb ik ook gezegd, maar ik heb er wel heel veel begrip voor.”
Had u zeggenschap over deze jongeren?
„Toen de treinkaping in Wijster aan de gang was, in 1975, vroeg de commissaris van de Koningin in Drenthe aan mij om met de jongens te onderhandelen. Ik ben geen leider, heb ik toen gezegd. Dat was ds. Metiary. Nee, zei de commissaris, de kapers hebben naar u gevraagd.”
De kapers executeerden treinreizigers. Waren deze doden te voorkomen geweest als u er steviger stelling tegen had genomen?
„Dat kan ik niet garanderen. De jongeren waren erg fanatiek. Ik betwijfel of ik greep op hen had gehad. Ik had wel gezegd dat ik liever geen gewelddadige acties zag, maar de jongeren waren er stellig van overtuigd dat zulke acties toch nodig waren.”
Intussen leeft het ideaal van de RMS nauwelijks nog onder Molukse jongeren. Hoe erg is dat?
„Dat vind ik heel jammer. De toekomst van de RMS valt samen met de jongeren. Zij zijn het die de mensen op de Molukken kunnen bijstaan in hun strijd voor onafhankelijkheid. Dat is echt nodig, want ons volk wordt op de Molukken nog steeds onderdrukt. Maar ik kan de jongeren hier niet dwingen; ik heb geen greep meer op hen. Ik zie dat de strijd gaandeweg is verslapt.”
Uw man is gestorven voor die strijd, net als uw moeder en sommige zussen. Heeft u ooit gedacht: was dit het wel waard?
„Ik heb het aanvaard. Voor deze strijd zijn heel veel slachtoffers gevallen. Dat hoort er bij. Helaas.”
U gelooft er zelf nog altijd in?
„Ik geloof dat de Molukken ons zijn gegeven door God, als een land om daar God te dienen. Kijk naar Nederland. Door de Tachtigjarige Oorlog heeft Nederland uiteindelijk zijn vrijheid gekregen. Ik geloof dat ook de Molukken op een dag vrij zullen zijn van onderdrukking. Maar wanneer, dat kan ik niet zeggen.”
Levensloop Josina Soumokil-Taniwel
Josina Taniwel werd op 16 maart 1934 geboren in het dorp Huku Anakota op het Molukse eiland Ceram. Ze groeide er zeer beschermd op, tot ze op haar 17e werd uitgehuwelijkt aan de bijna dertig jaar oudere Chris Soumokil, de Molukse leider die vocht voor onafhankelijkheid van Indonesië. Jarenlang vluchtte het paar voor Indonesische troepen. In die periode werd zoon Tommy geboren. In 1963 werd het gezin gearresteerd. Drie jaar later werd Chris geëxecuteerd; Josina kwam met haar zoon naar Nederland. Ze wonen nog altijd bij elkaar in Assen. Josina heeft in de Molukse gemeenschap de status van moeder van het volk.