Verwondering
Hebreeën 2:6
„Heere, wat is de mens, dat Gij hem gedenkt? En des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt?”
Jezus Christus is waarlijk mens, geboren uit het vlees en het bloed van de maagd Maria. O, oneindig wonder! Dat het God behaagd heeft een mens te kiezen onder het hele menselijk geslacht en die te verheffen tot moeder van een Persoon van Drie-eenheid. Dat die Zoon op de stoel Gods zit, God genoemd, aangebeden en als God gediend wordt tot in alle eeuwigheid.Want Christus komt goddelijke eer toe, niet alleen naar de goddelijke natuur, maar ook ten opzichte van Zijn Persoon. Niet dat de menselijke natuur van zichzelf bekwaam is om goddelijke eer te ontvangen, maar omdat de goddelijke eer eindigt in de Persoon Christus, en zó komt die de menselijke natuur toe. Indien een engel zó verheven was geworden, het had zo’n grote oorzaak van verwondering niet kunnen zijn.
Maar dat God een klomp vlees en bloed aanneemt, een stuk aarde waarop wij treden, en dat Hij dat met Zichzelf verenigt tot in alle eeuwigheid. „Heere, wat is de mens, dat Gij hem gedenkt? En des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt?” Dat de grote God een zuigend kind zal worden, dat Hij Die de sterren regeert, de borsten zal zuigen, wie moet niet verwonderd staan? Dat de mens God gelijk is, is wonderbaar. Maar dat God in de gedaante des mensen is, is een nog groter wonder!
John Wall, predikant te Londen (”Niemand dan Christus”, 1666)