Commentaar: Obsessie met gelijkheid leidt tot desillusies
Sinds 1789 heeft de wereld eraan gewerkt: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Maar met elk van deze principes is het tobben gebleven. Zeker, door het scheppen van een verfijnd stelsel van sociale zekerheid lijken we met ”broederschap” een eind gekomen. Wie niet kan werken, krijgt een door de gemeenschap opgebrachte uitkering. Maar die opgelegde solidariteit blijft uiterst kwetsbaar.
Hetzelfde geldt voor ”vrijheid”. Niemand schrijft ons meer de wet voor over wat we behoren te voelen of te denken. Nu we de christelijke moraal goeddeels achter ons lieten, wanen we ons zo vrij als een vogel. Maar het ene na het andere sociaalpsychologische onderzoek toont aan dat wij mensen in wezen zeer afhankelijke schepselen zijn. Haast al onze keuzes, of het nu lifestyle of onze diepste visie op het leven betreft, blijken in hoge mate bepaald door wat ”men” ons aanpraat of wat ”men” van ons verwacht. Absolute vrijheid bestaat niet.
En dan ”gelijkheid”. Vooral de achterliggende drie decennia hebben we ons beijverd om dit ideaal in wetten en regels vast te leggen. Met als belangrijk markeringspunt de Algemene wet gelijke behandeling van 1994. Iedereen móét gelijk behandeld worden; discriminatie is ten strengste verboden.
Maar ook hier keert de wal het schip. De voorbeelden liggen wekelijks voor het oprapen. „Mannen leiden een relaxter bestaan”, meldde het SCP dinsdag. „Vrouwen werken veel vaker in deeltijd, maar zijn desondanks gestresster.” Hoezo gelijkheid? En een nieuwsbericht van een dag later weet te vertellen dat een Britse studie heeft aangetoond dat kleine mannen en dikke vrouwen gemiddeld beduidend minder verdienen dan hun langere en slankere collega’s, Uiterlijk zet mensen blijkbaar meteen op voorsprong of op achterstand. Hoezo gelijke kansen?
Het is bijna aandoenlijk hoe onze samenleving in de strijd tegen discriminatie haar hoop blijft stellen op betere wetten en regels en op formele oplossingen. Van dat laatste is ook het strafproces tegen PVV-leider Wilders een voorbeeld. Om vergelijkbaar gedoe als tijdens het vorige proces te voorkomen (Moszkowicz deed tweemaal een verzoek om rechters te vervangen vanwege vermeende partijdigheid), zijn dit keer rechters geselecteerd die beslist geen lid zijn, of geweest zijn, van een politieke partij.
Verstandig? Ja, maar ook aandoenlijk. Want je hoeft er toch niet voor te hebben doorgeleerd om te beseffen dat, juist bij zo’n moeilijk vraagstuk als het afwegen van het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting tegenover het fundamentele verbod op discriminatie, persoonlijke en politieke opvattingen van rechters onvermijdelijk gáán meespelen? En dat het een illusie is dat je –om maar iets te noemen– een D66-achtige gezindheid zou kunnen buitensluiten door rechters te kiezen die nooit lid geweest zijn van die partij?
Vrijheid, gelijkheid en broederschap: voor zover deze begrippen christelijke wortels hebben, zijn ze van grote morele betekenis. Losgepeld van hun christelijke context en vervolgens verabsoluteerd, worden ze echter riskant en soms ridicuul. En leiden ze voortdurend tot desillusies.