Abortus: zó gewoon vinden we het nu ook weer niet
Moet een vrouw als zij dat wenst een abortus kunnen laten uitvoeren? Maar liefst driekwart van de bevolking is van mening van wel. Toch laat de SGP dit jaar onderzoeken hoe Nederlanders aankijken tegen een zwangerschapsafbreking. Heeft dat nog wel zin?
Zó gewoon vinden we ’t nu ook weer niet
Over de abortuspraktijk in Nederland kunnen SGP-fractievoorzitter Van der Staaij en minister Schippers (Volksgezondheid) het deze kabinetsperiode maar niet eens worden. Sinds 2014 dringt de SGP aan op ten minste twee verbeteringen. Ongewenst zwangere vrouwen moeten uitgebreider en onafhankelijker voorgelicht worden, ook over alternatieven voor abortus. Bovendien moet er iets gedaan worden tegen het kiezen voor zwangerschapsafbreking om financiële redenen. Schippers legt beide verzoeken tot dusver naast zich neer.
Welkom
Met zijn pleidooi staat Van der Staaij zeker niet alleen. Een richtlijn voor huisartsen om alternatieven voor abortus beter bespreekbaar te maken bij ongewenst zwangere vrouwen? Zeer welkom, betoogde epidemioloog en huisarts dr. Gé Donker van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel) in 2014: „Vrouwen die twijfelen moeten goed geïnformeerd kunnen besluiten. En we weten nu niet of dat wel altijd gebeurt.”
Ook Schippers kon daarover eind augustus 2014 geen uitsluitsel geven. Toch ondernam ze niets. „Ik heb er vertrouwen in dat de voorlichting door artsen met zorgvuldigheid gebeurt”, reageerde zij op vragen van Van der Staaij. Haar belangrijkste argument: er is al een gespreksrichtlijn, ontwikkeld door het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), en via de website van het genootschap kan elke huisarts kennisnemen van de inhoud daarvan. En klaar was ze.
Op een vergelijkbare manier strandde Van der Staaijs pleidooi om te voorkomen dat vrouwen uit financiële nood móéten kiezen voor abortus. „Ik ben niet voornemens om extra maatregelen te nemen op dit terrein”, schreef Schippers op 23 september 2014 afgemeten. Actuele informatie over welke motieven rond abortus een rol spelen, was volgens haar niet beschikbaar. Het registreren van motieven is in Nederland nu eenmaal niet verplicht.
En als Van der Staaij nog meer wilde weten: onderzoek uit 2005 wees uit dat vrouwen gemiddeld drie tot vier motieven noemen, waarbij financiële redenen bij ongeveer de helft van de abortusverzoeken een rol spelen. Voor ongeveer 12 procent van de vrouwen die aan het onderzoek meededen, bleek dat ook de belangrijkste reden te zijn, vatte Schippers nog eens samen. Daar kon de SGP het mee doen.
Zelfbeschikking
Toch kan dit duidelijk zijn: ook al wekt de abortuswet her en der de suggestie dat de arts de ingreep pas mag uitvoeren als er echt geen alternatieven meer voorhanden zijn, in de praktijk beslist de vrouw. Of de indicatie een medische dan wel een sociaaleconomische is doet eigenlijk amper ter zake. „Artsen interpreteren de wet zo dat zij vooral goed moeten nagaan of de vrouw echt een abortus wil, niet of zij in een objectieve noodtoestand verkeert”, concludeerde de Utrechtse politicoloog en PvdA-ideoloog Margot Trappenburg al in 2000. Anders gezegd, het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw is nagenoeg het enige wat telt.
Onderzoek door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) lijkt op het eerste gezicht aan te tonen dat een grote meerderheid van de bevolking Schippers steunt in haar stelling dat zelfbeschikking dé norm moet blijven. Van 1970 tot 2010 legde het bureau aan een representatieve steekproef uit de bevolking de stelling voor: „Het moet mogelijk zijn dat een vrouw zonder meer abortus kan laten uitvoeren als zij dat wenst.” Was in 1970 nog 42 procent van de bevolking het daar (sterk) mee eens, in 2010 was dat percentage gestegen naar 66.
Na 2010 liet het SCP de toevoeging ”zonder meer” in de stelling weg. Met de aangepaste variant ”Als een vrouw dat wenst moet het voor haar mogelijk zijn om een abortus uit te laten voeren” was in 2014/2015 73 procent van de bevolking het (sterk) eens. Volgens SCP-onderzoeker prof. dr. P. Dekker is dat beeld afgezien van wat fluctuaties sinds 2010 stabiel.
Nieuwe opinies
De SCP-cijfers roepen de vraag op of aanvullend bevolkingsonderzoek nog nieuwe opinies aan het licht kan brengen. Van der Staaij sluit dat niet uit. De komende maanden laat de SGP het onderzoeksbureau TNS Nipo in kaart brengen hoe de bevolking tegen abortus aankijkt, kondigde het SGP-Kamerlid vorige maand aan. Zo’n bevolkingsonderzoek biedt wellicht „aangrijpingspunten voor nieuwe voorstellen”, zei hij desgevraagd in deze krant.
Navraag bij het SCP levert op dat er tussen 1991 en 2013 vijf keer is gepeild of het voor het draagvlak voor abortus onder de bevolking uitmaakt wat de reden voor de ingreep is. Een van de vragen luidde: „Vindt u het persoonlijk onaanvaardbaar of niet dat een vrouw abortus laat uitvoeren als de ouders een erg laag inkomen hebben en zich geen kinderen meer kunnen veroorloven?” Nog in 2010/2011 vond slechts een minderheid van de bevolking, te weten 29 procent, een abortus om financiële reden (zeer) aanvaardbaar. Twee jaar later, in 2012/2013, lag dit percentage op 28 procent. Dekker: „Je ziet over de hele periode een stevig contrast ten opzichte van de houding tegenover abortus wanneer de kans groot is dat het kind ernstige gebreken heeft. Dat kan bij ruim driekwart van de bevolking rekenen op steun.”
Ook onder de kiezers van de grote seculiere partijen VVD, PvdA, D66, SP en PVV schommelde het percentage dat een abortus om materiële reden acceptabel vond in 2012/2013 slechts tussen de 24 en 35 procent; een duidelijke minderheid.
Diepteboring
Een diepteboring doen en de bevolking een gevarieerde vragenlijst voorleggen, is dus op voorhand geen verspilde moeite. De meningsvorming over abortus kan genuanceerder blijken te zijn dan louter uit de SCP-zelfbeschikkingsstelling kan worden afgeleid.
Hoopgevend voor de SGP is verder dat in een aantal seculiere partijen het debat over abortus nog niet helemaal is verstomd. In december 1976 strandde een vergaand VVD/PvdA-initiatiefwetsvoorstel over abortus in de Eerste Kamer mede vanwege de tegenstem van acht VVD-senatoren. Een van hen, de tijdens de stemming diep geëmotioneerde fractievoorzitter en oud-partijvoorzitter Haya van Someren-Downer, verdedigde haar tegenstem door te zeggen: „Ik vond dat het ongeboren leven meer bescherming verdiende dan het in het bewuste wetsontwerp kreeg. Het is heel zwak, het ongeboren leven, het zwakste wat er is.” Enkele weken later haalde ze in een brief uit naar partijgenoten die het erkennen van het recht op bescherming van een ongeboren kind onliberaal noemden. „Wordt dat onliberaal genoemd, dan glijden we af naar een liberalisme met een keihard gezicht”, aldus de in 1980 overleden Van Someren.
Recent werd in de VVD de discussie heropend na een kritische publicatie in het blad van de denktank van de partij. De redacteur van het stuk koos daarbij vergelijkbare bewoordingen als Van Someren in 1976. Zo’n herleving van het abortusdebat zou naast een grondig bevolkingsonderzoek voor de SGP een tweede „aangrijpingspunt” kunnen zijn.
Horde
Toch blijven er voor de SGP nog veel hordes te nemen. Eén ervan is de vooringenomenheid van veel seculiere media, die de huidige abortuspraktijk primair zien als een onaantastbare verworvenheid die moet blijven zoals zij is. Zeker, Van der Staaij kreeg onlangs in het radioprogramma Haagse Lobby van omroep Wakker Nederland voldoende ruimte om zijn met feiten gestaafde kritiek op de Nederlandse abortuspraktijk uiteen te zetten. De gepensioneerde gynaecoloog Hajo Wildschut werd echter niet moe sussend op te merken dat abortussen in Nederland toch echt héél zorgvuldig en weloverwogen worden uitgevoerd en tot grote tevredenheid van de vrouwen die het betreft.
„Deze arts komt uit de praktijk, híj zal het toch wel weten”, is vermoedelijk het beeld dat daardoor bij veel luisteraars blijft hangen. Daar nog iets tegen inbrengen, valt niet mee.
„Schokkend en niet meer van deze tijd”
Abortus is anno 2016 in Nederland totaal geen issue meer, politiek noch maatschappelijk. Oh nee? Wie zijn oor goed te luisteren legt, hoort hier en daar nog wel degelijk kritiek op de huidige wetgeving en praktijk. En dat niet alleen bij orthodoxe christenen.
Zo stelde hoogleraar verloskunde Frank Vandenbussche van het Radboud universitair medisch centrum te Nijmegen in 2011 voor de grens waarbinnen om sociale redenen abortus gepleegd mag worden te verlagen van 24 naar 18 weken. „Ergens doet het toch pijn als je hoort dat het leven van volkomen gezonde kinderen zo laat wordt beëindigd”, aldus de medisch specialist vijf jaar geleden in de Volkskrant. „Je moet je voorstellen hoe dat gaat: de baarmoedermond wordt geopend en met een tangetje wordt een voet of een armpje van het kind afgedraaid. Vervolgens wordt dat herhaald, net zo lang tot het kind zoveel bloed verliest dat het doodgaat.”
Van eenzelfde beslistheid getuigde een column van Rosanna Hertzberger, in maart 2012 in NRC Handelsblad. „Abortus hoort niet thuis in het rijtje homohuwelijk en euthanasie en heeft niets te maken met tolerantie”, betoogde de columniste. Want: „Bij abortus is er ook een ongeboren kind over wiens lot je beslist.” Tegelijk met de emancipatie van de vrouw werden in de achterliggende decennia „de rechten van de foetus gedegradeerd tot het allerlaagste niveau. (…) Tot in het extreme is moeder baas in eigen buik. Ook als in die buik al een geheel ontwikkelde nieuwe buik is ontstaan”, aldus Hertzberger, die drie jaar geleden voorstelde om „bijvoorbeeld voor een periode, tussen 14 en 24 weken, het zelfbeschikkingsrecht van de moeder alleen nog te laten prevaleren boven het recht van het ongeboren kind in het geval van extreem late ontdekking, medische problemen of verkrachting.”
In het koor van seculier argumenterende critici mengde zich recent ook de liberale publiciste Charlotte Lockefeer-Maas. In Liberaal Reveil, het blad van de TeldersStichting, de denktank van de VVD, stelde zij dit jaar dat „het afbreken van een zwangerschap nu eenmaal het doden van een levend mensenleven is.” Het kleinste embryo „is in zichzelf al waardevol en niet pas na 24 weken”, poneerde Lockefeer.
Zij pleitte ervoor het begrip „noodsituatie”, zoals dat in de abortuswet gebruikt wordt, veel strikter af te bakenen, zodat het niet meer (of minder vaak) zal voorkomen dat om betrekkelijk triviale redenen (te weinig huisvesting, een te smalle beurs) een zwangerschap wordt afgebroken.
Bij dergelijke pleidooien passen overigens wel kanttekeningen. Zo zegt VandenBussche („Ik ben niet tegen de abortuswet”) het na 18 weken aborteren van een foetus om sociaal-economische redenen nog steeds „schokkend en niet meer van deze tijd te vinden.” Bij een eventuele abortus vanwege een ernstige handicap wil hij de 24-wekengrens echter juist verlengen.
Een betekenisvolle restrictie brengt ook Hertzberger aan wanneer zij door deze krant, drie jaar na haar column, om een toelichting wordt gevraagd. „Ik sta nog steeds achter mijn pleidooi van toen”, stelt de schrijfster, „en wil daar nog aan toevoegen dat ik er een voorstander van ben de wettelijke bedenktermijn van vijf dagen te bekorten of af te schaffen, en dat mijns inziens de overheid veel meer moet doen aan voorlichting over en stimulering van het gebruik van anticonceptiemiddelen.”
„Wel vrees ik voor de toon van het debat”, zegt Hertzberger, „zeker als dat door vrome christenen wordt geïnitieerd. De SGP is in mijn ogen een vrouwonvriendelijke partij. Dat zet het abortusdebat meteen in een bepaald daglicht: mannelijke politici die over het vrouwelijk lichaam beslissen, zonder dat vrouwen op hetzelfde niveau überhaupt kunnen of mogen meepraten. Dat vind ik heel kwalijk. Ik wil daarmee niet geassocieerd worden”, stelt de columniste.
Dat maakt in één klap duidelijk hoe lastig de SGP het nog zal krijgen om in het seculiere domein voorstanders te vinden voor het aanpassen van de regels rond abortus. Niet omdat voorstanders van een zorgvuldiger praktijk er helemaal niet zijn. Wel omdat hun angst om in het kamp van de „christenfundamentalisten” te worden ingedeeld groot is. Soms zo groot dat het sluiten van allianties daardoor vaak moeilijk zo niet onmogelijk is.