Kerk & religie

Vrijdenker Alexander d. M. moest niets van Bijbel hebben

IJSSELMUIDEN. Het recente ”Bloedboek”, waarin de Vlaamse auteur Dimitri Verhulst de vijf boeken van Mozes op de korrel neemt, is zeker niet het eerste in zijn soort. De eeuwen door is de Bijbel mikpunt geweest van, niet zelden, bijtende kritiek. Prof. dr. C. Houtman bracht honderd jaar „vrijdenken en de Bijbel” in kaart.

A. de Heer
12 February 2016 15:30Gewijzigd op 16 November 2020 01:24
Prof. dr. C. Houtman. Beeld André Dorst
Prof. dr. C. Houtman. Beeld André Dorst

De titel van zijn boek geeft de inhoud exact weer: ”Weerloos voor de rechtbank van de rede. De Bijbel en het vrije denken in Nederland 1855-1955” (uitg. Verloren, 330 blz.).

Het begon eigenlijk in februari 2007, zegt de emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit. Op marktplaats.nl kocht hij „zonder enig vermoeden te hebben van de inhoud” twee delen van een in 1859 verschenen trilogie, ”De Bijbel beschouwd in zijne eigenlijke waarde”. Auteur bleek een zekere Alexander d. M. te zijn, duidelijk een vrijdenker. „Radicaal, tot de grond toe, wordt de Heilige Schrift afgebrand. Geen spaan blijft heel van haar als het gezaghebbend Woord van God.”

Stof genoeg voor een nieuwe publicatie, wat u betreft.

„Inderdaad. Die overigens niet op zichzelf staat. In 2006, toen ik nog aan Kampen verbonden was, heb ik een hermeneutiek gepubliceerd onder de titel ”De Schrift wordt geschreven”. Daarin beargumenteer ik dat de Bijbel slechts bestaat in geïnterpreteerde vorm. Dit boek ligt in het verlengde daarvan.”

Wie was Alexander d. M.?

„In hoofdstuk 1 probeer ik hem wat te portretteren. Er is niet zo veel over hem bekend. Het blijkt te gaan om jonkheer Ferdinand Alexander de Mey van Alkemade. Hij werd geboren in Rotterdam, op 18 november 1828, en overleed op 18 maart 1864 in New York – waarschijnlijk heeft hij de hand aan zichzelf geslagen.

Alexander kwam dus uit een adellijke familie, die nauwe banden met het Reveil had. Zijn ene zus was bijvoorbeeld betrokken bij het diaconessenhuis in Utrecht. Ook zijn moeder en een andere zus deden veel op het terrein van liefdadigheid.”

En waren onder de indruk van de preek die de Engelse prediker C. H. Spurgeon op 27 april 1863 in de Utrechtse Domkerk hield, schrijft u.

„Beslist, ja. Spurgeon maakte in dat jaar een toernee door Nederland, waarbij hij ook Utrecht aandeed.

Maar Alexander moest niets van een orthodoxe prediking hebben. In zijn jeugd, in Rotterdam, moet hij onder het gehoor van de bekende ds. J. J. van Oosterzee hebben gezeten, met wie zijn ouders contacten onderhielden. Maar al jong koesterde hij „instinctmatig” een groot wantrouwen ten opzichte van de Bijbel, schrijft hij in ”De Bijbel beschouwd”. Hij gebruikt zelfs het woord haat. De Bijbel is volgens hem geschreven door gewone, onvolmaakte mensen, en de God van de Bijbel is „een tyran, ja zelfs zóó onredelijk, boosaardig en onregtvaardig, als nimmer een menschelijke tyran was.””

Wat intrigeert u in vrijdenkers als Alexander?

„Ik ben altijd zeer geïnteresseerd geweest in de receptie van de Bijbel, de manier dus waarop de Bijbel ontvangen wordt. En dan zie je de eeuwen door dat er een ongemakkelijke verhouding bestaat tussen de vrijdenkers en de theologen. Vrijdenkers zijn een soort luizen in de pels van kerk en theologie. Zij dagen de theologen uit tot een antwoord. Maar die theologen blijken zich vaak afzijdig te houden. Zelfs de moderne theologen: in de negentiende eeuw probeerden zij zich een positie te verwerven, en wilden zeker niet worden geassocieerd met de vrijdenkers.”

U behandelt het tijdvak 1855-1955. Waarom bent u niet verder gegaan?

„Het leek de redactie van de reeks waarin mijn boek is verschenen, de Bibliotheca Dissidentium Neerlandicorum, goed om een afgebakende periode te nemen, die toch een representatief beeld geeft van de vrijdenkerij. Maar ik noem auteurs als Guus Kuijer en Maarten ’t Hart wel. Ook hier zie je trouwens dat de behoefte onder theologen om op hun publicaties te reageren gering blijft. Ik heb op mijn manier deze uitdaging aangenomen.”

In een redactioneel nawoord stelt Gerlof Verweij dat hij de titel van uw boek, ”Weerloos voor de rechtbank van de rede”, te weinig neutraal vindt.

„Dat is in zekere zin ook zo. Ik neem in dit debat wel een bepaalde positie in: ik zie ook zeer veel goeds in de Bijbel.

Volgens Verweij had ik meer moeten benadrukken dat er bij vrijdenkers weliswaar sprake is van haat tegen de Bijbel, maar dat hun woede in feite gericht was tegen de clerus, kerk en theologie. Dat is op zich waar. Maar Alexander was toch ook echt anti-Bijbel, meer nog dan bijvoorbeeld Multatuli, die oog had voor de schoonheid van de Bijbelse literatuur en die voor Jezus veel sympathie had.”

U pleit voor „rede en redelijkheid” als het gaat om onze omgang met de Bijbel. Laat u dan niet te weinig meewegen dat het menselijk verstand verduisterd is, door de zonde?

„Het duo rede en redelijkheid laat ik inderdaad een belangrijke rol spelen. Een van mijn stellingen is dat we met de Bijbel niet het Woord van God in bezit hebben, maar daarin mensen ontmoeten die op zoek zijn naar het Woord van God. In dat opzicht zijn christenen van nu met hen verbonden. Wat het verduisterd verstand betreft: ook in orthodox-christelijke kring speelt dat verstand een grote rol, lijkt me.”

In uw studie zijn verschillende prenten opgenomen, „stichtelijke” en „amusante”. Kunt u zich voorstellen dat mensen sommige van deze prenten als blasfemisch zullen ervaren?

„Zonder meer. Bepaalde prenten vind ik zelf ook smakeloos. Maar wie een eeuw vrij denken beschrijft, kan niet om zulke prenten, die Bijbelkritiek verbeelden, heen. Het is de werkelijkheid.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer