25 jaar na de Golfoorlog: strijd om meer dan olie
„Twee uur geleden zijn geallieerde luchtmachten begonnen met een aanval op militaire doelen in Irak en Koeweit. Deze aanvallen gaan door terwijl ik spreek. (...) Moge God onze natie, de Verenigde Staten van Amerika, blijven zegenen.”
Met deze woorden kondigde de Amerikaanse president George Herbert Bush 25 jaar geleden het begin van de Golfoorlog aan. De aanleiding lag voor de hand: de Iraakse inval in Koeweit, begin augustus 1990. Maar de werkelijke reden van het door Amerika geleide militair ingrijpen was breder.
Eind jaren 80 groeide de Iraakse onvrede over de olieproductie van Koeweit. Het land bracht volgens Bagdad meer vaten op de markt dan binnen de Organisatie van Olie-Producerende Landen (OPEC) was afgesproken. Daardoor kelderde de prijs naar een historisch dieptepunt van 10 dollar per vat en liep Irak jaarlijks 7 miljard aan inkomsten mis.
Voor Irak, dat net een slepende en geldverslindende oorlog met Iran achter de rug had, betekende dat een ernstige economische aderlating.
Maar er speelde meer. Irak viel terug op historische claims dat Koeweit tijdens het Ottomaanse Rijk onderdeel van de Iraakse provincie Basra was. De Koeweitse regering weerlegde dat door te stellen dat Koeweit in 1899 tot Brits protectoraat was verklaard en dat Londen in 1922 de grenzen tussen Irak en Koeweit had vastgesteld.
Dat weerhield de Iraakse president Saddam Hussein er echter niet van zijn agressieve toon jegens Koeweit te matigen. In de zomer van 1990 dreigde hij al openlijk met militaire actie en stuurde tienduizenden militairen naar de Iraaks-Koeweitse grens.
Geen partij
De Arabische Liga deed nog een poging om een dreigende oorlog af te wenden. Tijdens gesprekken in het Saudische Jeddah eiste Irak 10 miljard dollar compensatie voor misgelopen olie-inkomsten. Koeweit bood 9 miljard. Dat was voor Bagdad niet voldoende, maar in feite was toen al het besluit tot militaire actie genomen.
Op 2 augustus 1990 bombardeerde de Iraakse luchtmacht Koeweit-stad en luidde daarmee de invasie van zijn buurland in. Hoewel de dreiging van oorlog al weken in de lucht hing, was het Koeweitse leger niet in staat van paraatheid gebracht. En hoe dan ook waren de Koeweitse strijdkrachten geen partij voor de Irakezen, die net acht jaar gevechtservaring tegen Iran achter de rug hadden en numeriek ver in de meerderheid waren.
Binnen twaalf uur was het belangrijkste militaire verzet van Koeweit gebroken. En twee dagen na de invasie was de Iraakse overwinning een feit. De Koetweitse regering en veel soldaten slaagden erin naar buurland Saudi-Arabië uit te wijken. Op 8 augustus installeerde Saddam Hussein zijn neef Ali Hassan al-Majid als nieuwe gouverneur van Koeweit.
Saddam had echter buiten de internationale reacties –en in het bijzonder de Amerikaanse– gerekend. Hij dacht met de invasie in Koeweit weg te komen, met in het achterhoofd de militaire steun die de Verenigde Staten halverwege de jaren 80 hadden gegeven in de oorlog tegen Iran.
Washington vreesde echter dat het conflict naar bondgenoot Saudi-Arabië en andere golfstaten zou overslaan – iets waar Saddam ook mee dreigde. Bovendien zou de olieprijs scherp stijgen en de net weer opkrabbelende wereldeconomie in een nieuwe crisis belanden.
Uitdrukkelijk verzoek
Binnen vijf dagen na de Iraakse invasie stuurde Amerika de eerste gevechtseenheden naar Saudi-Arabië – overigens op uitdrukkelijk verzoek van Riyad. Ook werden twee vliegdekschepen naar het gebied gedirigeerd.
Aanvankelijk waren deze maatregelen bedoeld om Saudi-Arabië tegen een Iraakse inval te beschermen. Maar toen eenmaal duidelijk werd dat Saddam Koeweit tot negentiende provincie van Irak had gebombardeerd, kreeg de troepenopbouw een ander karakter.
Met behulp van ruim dertig andere landen creëerden de Verenigde Staten een formidabel leger van bijna 1 miljoen man – het grootste sinds de Tweede Wereldoorlog. Opmerkelijk genoeg namen maar liefst negen Arabische landen aan deze coalitie deel.
Ook op het diplomatieke front werd hard gewerkt. De VN-Veiligheidsraad nam resolutie 678 aan. Die stelde Irak een ultimatum om zich uiterlijk op 15 januari 1991 uit Koeweit terug te trekken. Maar alles wees er al op dat een oorlog onafwendbaar was.
In de vroege uren van 17 januari klonken de eerste explosies in Bagdad en andere Iraakse steden. Operatie Desert Storm, onder leiding van de Amerikaanse generaal Norman Schwarzkopf, was begonnen. Na intensieve luchtbombardementen trokken grondtroepen Koeweit en delen van Irak binnen. Binnen enkele weken was het pleit beslecht en ging Irak met een wapenstilstand akkoord. Amerikaanse, Britse en Franse troepen waren toen Bagdad al tot op 240 kilometer genaderd.
President Bush haalde in zijn toespraak bij het begin van de Golfoorlog sergeant J. P. Kendall aan: „We zijn hier voor meer dan alleen de literprijs van benzine. Wat wij doen, zal de toekomst van de wereld voor de komende honderd jaar bepalen.” Een kwarteeuw later is het tegendeel nog niet bewezen.
Irak is er niet beter op geworden
Vijfentwintig na de Golfoorlog van 1991 dringt de vraag zich op of de situatie in Irak erop vooruit is gegaan. Daar is nog niet zo’n eenduidig antwoord op te geven.
De internationale steun voor militair ingrijpen na de Iraakse invasie van Koeweit in augustus 1990 was groot. Niet voor niets namen meer dan tien islamitische staten deel aan Operatie Desert Storm om de troepen van een Arabisch land uit de bezette golfstaat te verdrijven.
Naderhand ontspon zich de discussie of de geallieerde coalitie –of in elk geval de westerse deelnemers daaraan– toen niet hadden moeten doorpakken. Optrekken naar Bagdad en dictator Saddam Hussein verdrijven, leek destijds een vrij gemakkelijke optie.
Dat is niet gebeurd, zo leert de geschiedenis. In zijn memoires zegt de toenmalige Amerikaanse president, George Herbert Bush, dat zo’n operatie de coalitie vermoedelijk uit elkaar zou hebben gedreven. Bovendien zou het tot een „onnodig verlies aan mensenlevens en politieke steun hebben geleid.”
De Iraakse Koerden hadden er in elk geval wél op gerekend. Zij begonnen een opstand, in de hoop dat de Amerikanen hen militair zouden steunen. Die revolte werd echter bloedig door Saddam neergeslagen. Het instellen van no-flyzones boven diverse delen van Irak kon niet voorkomen dat honderdduizenden Koerden hun land ontvluchtten.
Twaalf jaar later kwam de ‘herkansing’. Officieel viel een door de Amerikanen geleide coalitie in 2003 Irak aan omdat het land ervan werd verdacht massavernietigingswapens te bezitten en te produceren. Dat offensief paste in de zogenaamde Bush-doctrine. Die bood de mogelijkheid van een voorzorgsaanval als er een serieuze verdenking van terreurdreiging bestond.
Officieus had Washington met de invasie in Irak mede de val van het regime van Saddam Hussein op het oog. Tot op de dag van vandaag is het de vraag wat het werkelijke motief voor deze militaire operatie is geweest.
De speculaties lopen uiteen. Wilde president George W. Bush het ‘karwei’ van zijn vader uit 1991 afmaken? Wilde hij wraak nemen voor een verijdelde moordaanslag op zijn vader in Koeweit? Ging het om het veiligstellen van de oliebelangen in het Midden-Oosten?
Tekenend is dat Bush na de aanslagen van 11 september 2001 zijn adviseurs de dringende opdracht gaf om uit te zoeken wat Irak met die aanvallen te maken had. Toenmalig nationaal veiligheidsadviseur Richard Clarke tekende in zijn boek ”Tegen alle vijanden” op: „Kijk of Saddam dit niet heeft gedaan. Probeer uit te vinden of hij er op enigerlei wijze bij betrokken is.” En toen dat niets opleverde: „Kijk naar Irak, naar Saddam, sprak de president gekweld.”
Wat het motief ook is geweest, de invasie van 2003 heeft Irak weinig goeds opgeleverd. Bush senior was in 1991 zo verstandig om het Tweestromenland niet te veroveren. De bevrijding van Koeweit en het herstel van de relatieve stabiliteit in het Midden-Oosten waren immers gerealiseerd.
In 2003 stootte Bush junior door en bezette Irak. Weliswaar werd het land daarmee van een nietsontziende dictator verlost. Maar het opende ook de weg voor de opkomst van al-Qaida in Irak. Al snel na de Amerikaanse invasie werd het land ondergedompeld in een enorme golf van geweld. Vrijwel dagelijks hadden er bloedige aanslagen plaats.
En anno 2016 zijn Koerdische strijders en het Iraakse leger in een felle strijd verwikkeld met Islamitische Staat. Met alle gevolgen voor de regio en de wereld van dien. Het conflict trekt jihadisten uit de hele wereld aan, die bij terugkeer een fors veiligheidsrisico in eigen land vormen.
Bovendien nam de Iraanse invloed in de regio toe. Niet in de laatste plaats in Irak, waar een pro-Iraanse sjiitische regering zetelt.
Waarom Israël zich stilhield
De Golfoorlog van 1991 was voor Israël een van de vreemdste conflicten waar de Joodse staat bij betrokken raakte. Terwijl het land vanuit Irak met scudraketten werd bestookt, sloegen de Israëlische strijdkrachten niet terug. En dat is bepaald geen traditie.
Sinds jaar en dag vergeldt Israël elke aanval op zijn grondgebied. Of het nu om een raket vanuit de Gazastrook of een bermbom aan de Libanese grens gaat, het Israëlische leger deelt altijd een klap terug uit. En doorgaans is die een stuk forser. Dat past in het concept van strategische afschrikking en het handhaven van de machtsbalans in Israëls voordeel. Het is ook de wet van het Midden-Oosten: wie zwakte toont, maakt zich extra kwetsbaar.
In 1991 was dat anders. Weliswaar werd het Israëlische leger in de hoogste staat van paraatheid gebracht toen de eerste raketten neer waren gekomen. Volgens onbevestigde berichten werd zelfs het nucleaire arsenaal op scherp gezet, voor het geval Irak chemische wapens zou gebruiken. De legerleiding had zelfs gedetailleerde plannen klaarliggen voor een voorzorgsoffensief.
Het bevel tot een aanval kwam echter nooit. Dat is enerzijds merkwaardig, gezien de toenmalige samenstelling van de Israëlische regering. Premier Yitzhak Shamir smeedde in 1990 een smalle coalitie van Likud, de religieuze partijen en twee ultranationalistische partijen. In zijn kabinet zaten houwdegens als Ariel Sharon.
De belangrijkste reden voor afzijdigheid was de Amerikaanse vrees dat de internationale militaire coalitie tegen Irak uit elkaar zou vallen als Israël bij de oorlog betrokken zou raken. Met name de islamitische landen zouden volgens Washington uit het samenwerkingsverband stappen. Washington oefende daarom grote druk uit op Jeruzalem om niet militair op te treden tegen Irak. Ook weigerden de Verenigde Staten bepaalde inlichtingen met Israël te delen. Daar stond overigens wel wat tegenover. Israël vroeg op zijn beurt om substantiële Amerikaanse economische en militaire hulp. Een deel van die verzoeken werd overigens afgewezen met het argument dat Israël juist veiliger was met zo veel Amerikaanse troepen in de regio.
Vooral binnen de Likudpartij waren de gemoederen ernstig verdeeld. Hardliners vergeleken Saddam Hussein met Hitler en waarschuwden dat het negeren van zijn dreigementen vergelijkbaar was met de gebeurtenissen in de jaren 30 in nazi-Duitsland. Vooral toen er gasmaskers onder de bevolking werden uitgedeeld, was de vergelijking met de Holocaust snel gemaakt.
Desondanks hield de Israëlische regering voet bij stuk, ook toen Saddam daadwerkelijk aanviel. In totaal werden er 39 raketten op Israël afgevuurd. De Nederlandse regering besloot Patriotluchtdoelraketten naar de Joodse staat te sturen, ter bescherming tegen de Iraakse projectielen.