Ds. Veerman: Een gebed alleen met de mond wijst de Heidelberger af
Een unieke leermeester in het gebed – zo wil ds. Veerman de Heidelbergse Catechismus wel noemen. De predikant van de hervormde gemeente in Wilnis hield zich de afgelopen jaren intensief bezig met de Heidelberger en tal van andere onderwijsboekjes uit de tijd van de Reformatie. Het resulteerde in het proefschrift ”Bidden leren”.
De pastorie bevindt zich pal naast de hervormde kerk in Wilnis. Het Utrechtse plaatsje kwam in 2003 in het nieuws nadat de dijk langs de ringvaart het, hartje zomer, plotseling had begeven. ’s Morgens in alle vroegte drong het water Wilnis binnen. Meerdere wijken moesten stel op sprong worden geëvacueerd. Onder meer een bijgebouwtje van de hoger gelegen hervormde kerk diende als opvanglocatie.
Ds. Veerman (36) is sinds 2011 aan de gemeente verbonden. Daarvoor stond hij in Lopikerkapel, niet eens zo ver van Wilnis vandaan.
„Na mijn theologieopleiding is er steeds het verlangen gebleven om door te studeren”, zegt hij. „De gereformeerde spiritualiteit heeft altijd mijn aandacht al gehad. Op een gegeven moment wees prof. dr. W. Verboom me erop dat wat de Heidelbergse Catechismus zegt over het gebed nog nooit echt was onderzocht. Heel wat andere thema’s uit de catechismus wel, maar hier lag nog een onderzoeksveld open. Ik raakte meteen enthousiast. En ik heb gemerkt dat het zó bezig zijn met de catechismus ook voor mijzelf, mijn eigen gebedsleven, heel waardevol was.”
Zo zelfs, misschien, dat u ook de formuleringen uit de catechismus ging gebruiken?
„Ja. Zeker. De Heidelbergse Catechismus geeft echt gebedsonderwijs. Daarin is hij niet uniek, blijkt uit mijn onderzoek: andere catechismi uit die tijd doen het ook wel; maar de formuleringen zijn zo mooi. De zondagen over de beden van het Onze Vader: de antwoorden 122 tot en met 128 zijn zelf in de vorm van een gebed opgesteld. „Dat is: Regeer ons alzo door Uw Woord en Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen…” Daarin geeft de catechismus ons handvatten om te bidden. Die ik weer door kon geven op de preekstoel, of aan de catechisanten.”
Hoe reageerden zij? Het gaat hier toch om een geschrift uit de zestiende eeuw.
„Positief. Als het om het gebed gaat, heb je vaak de aandacht wel. Hoe doe je dat? Wat is bidden, wat mag je bidden?
En de catechismus biedt openingen genoeg om lijnen te trekken naar deze tijd. Sterk ligt bijvoorbeeld de nadruk op het „herzlich” bidden: met het hart, echt, waarachtig, authentiek. In gesprekken met catechisanten zei ik dan: „Als je aan tafel zit, net gebeden hebt en je vraagt: „Hebben we eigenlijk wel gebeden?” dan heb je dus niet van harte gebeden. Dat was dus geen gebed.” Dat roept altijd herkenning op.”
Opmerkelijk is dat de Heidelberger de vraag ”Wat is bidden?” als zodanig niet stelt, schrijft u.
„Dat is inderdaad opvallend. Op andere plaatsen wordt de vraag naar de definitie wel gesteld: bij de behandeling van het apostolicum, de sacramenten, de Tien Geboden, de goede werken. Hier dus niet. Al komt de vraag hóé je bidt natuurlijk wel aan de orde, vraag 117: „Wat behoort tot zulk een gebed, dat Gode aangenaam is en van Hem verhoord wordt?” En ook elders wordt die vraag, vaak tussen de regels door, beantwoord.”
Wat is een waar gebed?
„Dan kom je opnieuw uit bij het antwoord op vraag 117. Een waar gebed is in de eerste plaats alleen op God gericht. Daarin klinkt de context van de zestiende eeuw door: alleen op God, dus niet op de heiligen. In rooms-katholieke catechismi ontbreekt het woordje alleen. Al moet ik erbij zeggen dat het Ave Maria in deze catechismi niet tot het gebed op zich wordt gerekend. Het wordt gezien als een tekst waarmee God wordt verheerlijkt.
Een ander kenmerk is dat alleen een doorleefd gebed aangenaam is voor God. Een gebed alleen met de mond wordt afgewezen. We mogen Hem „van harte aanroepen”, vanuit de kennis van onze nood en ellendigheid ons hele leven voor Hem neerleggen. Ook hier zie je dat de Heidelberger een boekje is dat door en door existentieel geladen is.
In antwoord 117 zie je verder de link tussen gebod en gebed: „om al hetgeen dat Hij ons geboden heeft te bidden.” God mag alleen vereerd worden overeenkomstig wat Hij geboden heeft, in Zijn wet. Het gaat om een heilig leven voor Zijn aangezicht.
Tot slot wijst het antwoord erop dat God zo’n waar gebed zeker verhoren wil, „om des Heeren Christus’ wil.”
Mooi is trouwens ook de tweeslag bidden én danken in de Heidelberger – zie antwoord 116: „die Hem met hartelijke zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken.” Danken wordt expliciet gekoppeld aan bidden. Hier is de invloed van Melanchthon aanwijsbaar.”
De hoofdvraag van ds. Veermans onderzoek luidde: „Wat is het theologisch eigene van het onderricht over het gebed in de Heidelbergse Catechismus en welke plaats neemt dit onderricht in binnen het spirituele landschap van voorafgaande catechismi in de 16e eeuw vanaf Luthers catechismi (1529)”?
Kunt u uw bevindingen kort samenvatten?
„Het gebedsonderwijs in de Heidelbergse Catechismus vormt eigenlijk een creatieve synthese van veel bronnenmateriaal dat op dat moment al voorhanden was: lutherse en gereformeerde, maar ook katholieke catechismi. De opstellers hebben samenbindend willen werken, dat merk je voortdurend. Kenmerken die je echt nergens anders tegenkomt, zijn er niet veel. De korte zinnen waarmee de gebeden zijn opgesteld, vind je ook in lutherse catechismi, om maar wat te noemen.
Opvallend zijn wel de grote nadruk op het „van harte bidden” en op de zekerheid van de verhoring. Uit het laatste antwoord, 129, over het woordje ”Amen”, blijkt dat duidelijk: „Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel…” Dit slot heeft weer overeenkomsten met zondag 1, over de enige troost. Het gebed is ook ondergebracht in het gedeelte over de dankbaarheid, het wordt zelfs het voornaamste stuk der dankbaarheid genoemd. Niet uniek, maar het zegt wel iets over de theologische positiekeuze van de opstellers.
Verder is er sprake van accentverschillen ten opzichte van lutherse catechismi waar de Heidelberger spreekt over het werk van de Heilige Geest.”
De Heidelberger heeft wat de pneumatologie betreft –de leer van de Heilige Geest– een gematigd gereformeerd profiel, stelt u. Hoe bedoelt u dat?
„Niet in negatieve zin. Ik bedoel ermee dat de Heidelbergse Catechismus zich iets minder expliciet uitspreekt over de Heilige Geest als de drijvende kracht achter het gebed dan bijvoorbeeld gereformeerde theologen als Calvijn en à Lasco dat doen. De Heidelberger, ontstaan in de Palts, wil zich niet profileren ten opzichte van de lutheranen als dat niet nodig is.”
In uw studie noemt u de woordkeuze in antwoord 116 –dat God Zijn genade en de Heilige Geest alleen aan diegenen geven wil, die Hem (…) daarom bidden en daarvoor danken– „wat ongelukkig.” Maar je kunt je niet goed voorstellen dat de opstellers het níét bewust zo hebben geformuleerd. Een van de verwijsteksten is Mattheüs 7:7: Bidt, en u zal gegeven worden.
„Uit de geschiedenis blijkt dat het antwoord op deze manier voor misverstand vatbaar is: alsof God pas dán Zijn genade en de Heilige Geest geven wil als zij… Lutheranen hebben de opstellers verweten dat zij hiermee de leer van Luther verkwanselden. Al blijkt uit de hele context, ook in het vervolg, dat hier geen sprake van is.”
Noties zoals vertrouwen en zekerheid doortrekken het gebedsonderwijs in de Heidelberger, schrijft u. Toch zegt antwoord 117 ook dat, wil een gebed Gode aangenaam zijn, het nodig is „dasz wir unsere noth und elend gründtlich erkennen.” Wringt dat niet wat? En: zou het hier kunnen uitmaken of je de catechismus verbondsmatig of meer bevindelijk leest?
„We moeten onze nood en ellende grondig kennen, dat is zeker waar. Maar even zeker mogen we weten dat we daarmee tot God mogen naderen. Om Christus’ wil. Ook uit antwoord 129 blijkt dat duidelijk.”
Ter nuancering van prof. dr. C. Graafland stelt u dat de catechismus wel degelijk ook oog heeft voor de „geloofsgemeenschap.”
„Graafland noemde het een manco in de gereformeerde spiritualiteit dat zij het werk van de Heilige Geest veelal laat opgaan in de wedergeboorte en de persoonlijke innerlijke heiliging. Ik constateer dat dit voor het gebedsonderwijs van de Heidelbergse Catechismus maar ten dele opgaat. Dit onderwijs is regelmatig in het meervoud geformuleerd: „Geef, dat wij en alle mensen onze eigen wil verzaken…” Hier spreekt de gemeente als geheel. Al is antwoord 129 weer heel persoonlijk: „Want mijn gebed…””
In uw Woord vooraf schrijft u: „Wanneer ik naar onze kinderen kijk, begrijp ik des te meer waarom Luther, Melanchthon, Calvijn, Ursinus en vele anderen met grote ijver onderwijsboekjes schreven.” Kunnen we rond dit onderwerp nog meer van u verwachten?
„Ik wil dat zeker niet uitsluiten. Al vraagt dat dan wel om een actuele toespitsing. Hoe geven we in deze tijd gebedsonderwijs? Wat hebben jonge mensen nodig?”
”Bidden leren”, luidt de titel van uw proefschrift. Hoe zou u een jongere in drie zinnen uitleggen hoe je bidden leert?
„In drie zinnen… Allereerst dan toch: Laten we, met de discipelen, vragen: Heere, léér ons bidden. In de tweede plaats: bidden leer je ook door het te doen. Laten we altijd in gebed blijven, bij momenten van vreugde, maar ook bij teleurstelling, moeite, zorgen. En drie: Laten we altijd blijven vragen om de komst van Zíjn Koninkrijk. „Uw Koninkrijk kome.” Tegelijkertijd: de laatste stelling bij mijn dissertatie luidt: „Leren bidden vraagt meer volharding dan het schrijven van een proefschrift.””
>>kerkbreed.nl
Ds. P. Veerman
Ds. Pieter Veerman, geboren op 29 januari 1979 in Laren, is predikant van de hervormde gemeente te Wilnis. Komende woensdag promoveert hij aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Amsterdam op het proefschrift ”Bidden leren. Vergelijkend onderzoek naar het eigen karakter van het gebedsonderwijs in de Heidelbergse Catechismus” (uitg. Boekencentrum Academic; 320 blz.; € 29,90). Uitvoerig gaat ds. Veerman hierin in op het catechetisch gebedsonderwijs in de tijd van de Reformatie (in lutherse, gereformeerde en rooms-katholieke catechismi). Zijn promotor is prof. dr. G. van den Brink.
Voorafgaand aan de promotie heeft een openbare bijeenkomst plaats waarin de Amerikaanse catechismuskenner prof. dr. L. D. Bierma, zijn tweede promotor, een lezing verzorgt over de doop.
Ds. Veerman is gehuwd en heeft drie kinderen.