Het leven van een ware christen is een reis naar de hemel
„...en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk dat zij een vaderland zoeken.”
Hebreeën 11:13b en 14
De schrijver van de Hebreeënbrief legt in deze verzen uit hoe uitnemend de genade van het geloof is. Hij beschrijft de heerlijke vruchten van dat geloof in de heiligen van het Oude Testament. Eerst heeft hij het in het bijzonder over Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara, Izak en Jakob. En nu hij deze voorbeelden heeft opgesomd, merkt hij op dat „deze allen in het geloof zijn gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.” Met deze woorden lijkt de apostel in het bijzonder te doelen op Abraham en Sara en op hun familie die meekwam uit Haran, en eerder al uit Ur der Chaldeeën zoals blijkt uit vers 15, waar de apostel zegt: „En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben om weder te keren.”
Twee dingen kunnen hierbij worden opgemerkt.
Ten eerste: wat deze heiligen over zichzelf beleden, namelijk dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. We krijgen daarover van Abraham een persoonlijke bevestiging: „Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u” (Genesis 23:4). Dit schijnt het algemeen gevoelen van de patriarchen te zijn geweest, gezien wat Jakob zei tegen farao: „De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen in de dagen hunner vreemdelingschappen” (Genesis 47:9). „Ik ben een vreemdeling bij U; een bijwoner, gelijk al mijn vaders” (Psalm 39:13).
Ten tweede valt op welke gevolgtrekking de apostel hieruit maakt, namelijk dat zij een ander land zoeken als hun thuis. „Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk dat zij een vaderland zoeken.” Door te belijden dat zij gasten zijn, verklaren ze duidelijk dat hun vaderland niet hier is. Dit is niet de plek waar ze thuis zijn. En door te belijden dat ze vreemdelingen zijn, verklaren ze duidelijk dat ze zich hier niet vestigen. Maar ze zien uit naar een ander land. Ze zoeken daarnaar. Ze reizen erheen.
I. Niet rusten
Dit leven moet zo door ons worden gebruikt dat het slechts een reis naar de hemel is. Daarbij valt het volgende op te merken.
- We mogen niet rusten in de wereld en zijn genoegens, maar moeten verlangen naar de hemel. We moeten eerst het Koninkrijk van God zoeken (Mattheüs 6:33). Het hemelse geluk moeten we boven alle dingen verlangen; bij God te zijn; te verblijven bij Jezus Christus. Ook al worden we omringd door uiterlijk geluk, zijn we opgenomen in gezinnen en hebben we goede vrienden en relaties.
Ook al vinden we vreugde in de omgang met mensen en hebben we veelbelovende kinderen. Ook al hebben we fijne buren en worden we geliefd door de mensen die ons kennen. Toch mogen we niet rusten in deze dingen alsof dat ons deel zou zijn. We moeten zelfs zover bij het rusten in deze dingen vandaan blijven dat we verlangen om het allemaal te verlaten als het Gods geschikte tijd is. We behoren te bezitten, te genieten en te gebruiken met geen ander doel dan om klaar te zijn om ze weg te doen wanneer we daartoe geroepen worden en om ze gewillig en vol vreugde in te ruilen voor de hemel.
Een reiziger kan niet rusten in wat hij onderweg tegenkomt, hoe comfortabel ook. Als hij door heerlijke oorden komt, door weiden vol bloemen of door schaduwrijke bossen, dan is hij daar niet tevreden mee. Hij ziet ze slechts in het voorbijgaan. Hij wordt niet afgeleid door een mooi vergezicht. De gedachte om verder te gaan, houdt hem in beweging. Hij heeft zijn einddoel in gedachten. Als hij onderweg een comfortabel onderkomen tegenkomt, denkt hij er niet aan om zich daar te vestigen. Hij blijft zich ervan bewust dat hij maar een gast is. En als hij zich heeft opgefrist of er een nacht is gebleven, zal hij verdergaan. Het is een fijne gedachte dat hij al zo’n eind op weg is.
Bemoedigende gedachte
Zo moeten we meer naar de hemel verlangen dan naar het gemak en de genoegens die dit leven biedt. De apostel wil het christenen gemakkelijker maken door hun de bemoedigende gedachte voor te houden dat ze de heerlijkheid al naderen. Onze zaligheid is al dichterbij dan toen we tot geloof kwamen. Onze harten moeten los zijn van de dingen hier, zoals die man op zijn reis, zodat we er met blijdschap van scheiden als God ons roept. „Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende; En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij” (1 Korinthe 7:29-31). Deze dingen worden ons slechts voor een tijdje te leen gegeven. Ze dienen op dit moment een doel. Maar we moeten ons hart op de hemel zetten, als onze erfenis voor eeuwig.
- We moeten de hemel zoeken door de weg erheen te bewandelen. Dat is de weg van heiligheid. We moeten kiezen en verlangen om daarheen te reizen op deze weg, en op geen andere. We moeten afstand doen van alle vleselijke begeerten die ons alleen maar zullen hinderen. „Laat ons afleggen alle last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is” (Hebreeën 12:1). Hoe plezierig het ook is als een begeerte wordt vervuld, we moeten haar aan de kant leggen als een hindernis, een struikelblok op de weg naar de hemel.
We moeten verder reizen over de weg van gehoorzaamheid aan al Gods geboden; de moeilijke evengoed als de makkelijke. We moeten al onze zondige neigingen en belangen verloochenen. De weg naar de hemel gaat omhoog. We moeten tevreden zijn met klimmen. Dat is moeilijk en vermoeiend. Het gaat in tegen de natuurlijke neiging van ons vlees. We moeten Christus volgen. De weg die Hij ging, was de juiste weg naar de hemel. We moeten ons kruis op ons nemen en Hem volgen, zachtmoedig en nederig van hart, gehoorzaam en met weldoen, bereidwillig om goed te doen, geduldig in beproevingen. De weg naar de hemel is een hemels leven. We volgen hen die in de hemel zijn na in hun heilige genoegens. We hebben lief, we aanbidden, we dienen en we prijzen God en het Lam. Zelfs al zouden we naar de hemel kunnen met de bevrediging van onze lusten, we zouden de weg verkiezen van heiligheid en gelijkvormigheid aan de geestelijke regels van het Evangelie om onszelf te verloochenen.
Woekeren met onze tijd
We moeten op deze weg ijverig verder reizen. Lange reizen geven moeite en maken ons moe, zeker als we door de wildernis moeten. Mensen die reizen, verwachten niet anders dan moeilijkheden en uitputting. Zo moeten we deze weg van heiligheid gaan. We moeten woekeren met onze tijd en krachten om de moeilijkheden en obstakels die voor ons liggen te overwinnen. Het land waardoor we reizen is een woestijn. Er zijn veel bergen, rotsen en ruige terreinen die we over moeten steken. Daarom is het nodig dat we onze kracht volledig benutten.
Ons hele leven moeten we gebruiken om deze reis te maken. We kunnen niet vroeg genoeg beginnen, als kind al. En we moeten ijverig verder gaan. Het moet ons dagelijks werk zijn. Vaak moeten we denken aan ons reisdoel en het moet ons dagelijks werk zijn om de weg te gaan die daarheen leidt. Iemand die op reis is, denkt veel aan zijn bestemming. Dagelijks is hij druk en doende om verder te komen. Hij woekert met zijn tijd om zijn reisdoel te bereiken. Zo moet de hemel voortdurend onze gedachten bezetten. En de onmiddellijke toegang tot de hemel, de dood, moet ons steeds bezighouden. We moeten op deze weg volharden zolang we leven. „Laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is” (Hebreeën 12:1). Al is de weg moeilijk en gaat het maar moeizaam, we moeten geduldig volhouden en tevreden zijn met het verduren van moeilijkheden. Al is de weg lang, toch moeten we niet eerder stoppen. We moeten volhouden tot we aankomen op de plaats die we zoeken. We moeten ook niet ontmoedigd worden door de afstand en de moeilijkheden, zoals dat gebeurde met de Israëlieten. We moeten niet terug willen keren. Al onze gedachten, heel ons doel moet het zijn om onszelf voorwaarts te dwingen tot we er zijn.
Groeien in heiligheid
- We moeten voortdurend groeien in heiligheid. Op die manier komen we dichter en dichter bij de hemel. We moeten ons best doen om dichter bij de hemel te komen door meer hemels te zijn. Dan gaan we steeds meer lijken op de bewoners van de hemel als het gaat om heiligheid en gelijkvormigheid aan God; als het gaat om kennis van God en Christus; als het gaat om een helder zicht op de heerlijkheid van God, de schoonheid van Christus en de uitnemendheid van de goddelijke dingen.
We moeten ons best doen om voortdurend te groeien in goddelijke liefde, zodat zij in ons hart een steeds grotere vlam wordt en ons hart uiteindelijk opgaat in die vlam. We moeten ijverig zijn om te groeien in gehoorzaamheid en gebed. We moeten leren om de wil van God op aarde te doen zoals de engelen in de hemel, gemakkelijk en met geestelijke blijdschap, in gevoelde gemeenschap met God en Jezus Christus. Onze weg moet zijn „gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe” (Spreuken 4:18). We moeten hongeren en dorsten naar gerechtigheid, naar meer gerechtigheid. „Als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen” (1 Petrus 2:2). De hemelse volmaaktheid moet ons doel zijn. „Eén ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus” (Filippenzen 3:14).
- Alle andere dingen die ons in het leven bezighouden, moeten hieraan volledig ondergeschikt zijn. Als iemand op reis is, zijn al zijn stappen ondergeschikt aan zijn bedoeling om tot zijn bestemming te komen. En als hij geld of voedsel bij zich heeft, is dat om hem op zijn reis te voorzien van het nodige. Zo behoren wij al onze andere bezigheden en al onze tijdelijke genoegens volledig ondergeschikt te maken aan deze zaak van onze reis naar de hemel. Als iets dat we bezitten een gewicht of hindernis voor ons wordt, moeten we het direct wegdoen.
Onze wereldlijke genoegens en bezittingen moeten we op zo’n manier en met zo’n blik gebruiken dat ze ons helpen om verder te komen op onze weg naar de hemel. Met dat doel moeten we eten, drinken, ons kleden en genieten van gesprekken met vrienden. En welke zaak we ook beginnen, welk werk we ook aannemen, we moeten onszelf afvragen of deze zaak of onderneming ons verder brengt op onze weg naar de hemel. Als dat niet zo is, moeten we dat werk niet aannemen, dan wel ermee ophouden.
II. Waarom een reis?
Waarom is het leven van een christen een reis?
- We hebben geen blijvende plaats in deze wereld. We verblijven hier slechts heel kort. De dagen van een mens op aarde zijn als een schaduw. God heeft nooit bedoeld dat deze wereld ons thuis zou zijn. Ook gaf God ons dit tijdelijk onderkomen niet met die bedoeling. Als God ons een royale villa gaf en kinderen of ander plezierig gezelschap, dan is dat niet met het doel dat we ons hier installeren als was het een verblijf waar we ons blijvend vestigen. Het is de bedoeling dat we al dat goede benutten voor het moment en het dan verlaten. Als we geroepen worden tot een wereldlijk beroep of worden belast met de zorg voor een gezin en we beschouwen dat als een doel los van onze reis naar de hemel, dan zal al onze inspanning verloren gaan.
Als we ons leven doorbrengen met het najagen van een tijdelijk geluk, zoals rijkdom of lichamelijk genot, vertrouwen en respect van mensen, vreugde in onze kinderen en de bedoeling hen goed op te voeden en in het zadel te helpen, en dat soort dingen, dan zal dat alles weinig waarde voor ons behouden. De dood zal in onze hoop blazen en een einde maken aan al deze genoegens. „De plaatsen die ons kenden, zullen ons niet meer kennen”, en: „Het oog dat ons heeft gezien, zal ons niet meer zien.” We moeten voor altijd van deze dingen scheiden. En het is onzeker wanneer. Misschien is het al snel nadat we ze gekregen hebben. En waar zullen al onze wereldlijke zaken en genoegens zijn als we in het stille graf worden gelegd? „Alzo ligt de mens neder en staat niet op; totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden” (Job 14:12).
De toekomstige wereld is bedoeld als het verblijf waar we ons voor eeuwig kunnen vestigen. Het is de bedoeling dat we daar kunnen blijven. Alleen daar is een blijvende woning, een blijvende erfenis. Onze huidige staat is kort en aan verandering onderhevig, maar onze staat in de andere wereld is eeuwig. En zoals we daar aan het begin zijn, zo zullen we daar zonder verandering blijven. Onze eeuwige staat in de toekomstige wereld is daarom van zo veel groter belang dan onze huidige staat dat al onze bezigheden in deze wereld er volledig ondergeschikt aan moeten zijn.
De hemel is de enige plek waar ons hoogste doel en ons hoogste goed kan worden verkregen. God heeft ons voor Zichzelf gemaakt. „Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen” (Romeinen 11:36). Daarom verkrijgen wij ons hoogste doel als wij tot God gebracht worden. En dat is als wij in de hemel worden gebracht, want dat is Gods troon, de plaats waar Hij in het bijzonder aanwezig is. In deze wereld hebben we slechts een heel onvolmaakte vereniging met God, een heel onvolmaakte kennis van Hem te midden van veel duisternis. We zijn maar heel onvolkomen gelijkvormig aan God. Het is allemaal vermengd met een overvloed aan vervreemding. We kunnen God hier dienen en verheerlijken, maar op een heel onvolmaakte manier. Onze dienst is vermengd met zonde en dat onteert God.
Maar als we naar de hemel gaan (wanneer dat ook zal zijn), zullen we volkomen met God verenigd worden. We zullen een veel helderder zicht op Hem hebben. We zullen daar volledig gelijkvormig worden aan God, zonder overblijvende zonde, want we „zullen Hem zien gelijk Hij is” (1 Johannes 3:2). We zullen God daar volmaakt dienen. We zullen Hem verheerlijken op een verhoogde manier, met alle kracht en mogelijkheden die we in ons hebben. We zullen onszelf daar geheel geven voor God. Onze harten zullen zuivere en heilige offers zijn, aangeboden in een vlam van goddelijke liefde.
God is het hoogste goed van een redelijk schepsel. Het genieten van Hem is het enige geluk waarmee onze ziel verzadigd kan worden. De hemel, waar we God volkomen genieten, is oneindig beter dan de meest plezierige woning op aarde. Vaders, moeders, echtgenoten, kinderen, vrienden, het zijn in dien zin slechts schaduwen. Het zijn slechts wat verspreide stralen, maar God is de zon. Het zijn slechts stroompjes, maar God is de fontein. Het zijn slechts druppels, maar God is de oceaan.
Daarom past het ons dit leven door te brengen als een reis naar de hemel. Het past ons dat we de zoektocht naar ons hoogste doel en echte goed maken tot het hele werk van ons leven. We moeten er alle andere bezigheden van ons leven aan ondergeschikt maken. Waarom zouden we werken voor iets anders of ons hart op iets anders zetten; het is immers niet ons echte doel en ons ware geluk?
- Onze tegenwoordige staat en alles wat daarbij hoort, is door Hem Die alle dingen heeft gemaakt, ontworpen met het oog op een andere wereld. Deze wereld is gemaakt om een plaats van voorbereiding te zijn voor een andere. Het sterfelijke leven is de mens gegeven om voorbereid te kunnen worden op zijn blijvende staat. En alles wat God ons hier gegeven heeft, heeft Hij ons gegeven met dat doel. De zon schijnt en de regen valt op ons, de aarde geeft ons zijn oogst met dit doel. Burgerlijke, kerkelijke, familiaire en persoonlijke aangelegenheden zijn door de Maker en Uitdeler van alle dingen bedoeld en bestemd om ondergeschikt te zijn aan een toekomstige wereld. Daarom moeten wij ze daaraan ook ondergeschikt maken.
III. Lessen
We kunnen veel lessen trekken uit de overweging dat het leven een reis naar de hemel is.
- Deze leer onderwijst ons dat we ons verdriet over het verlies van dierbare vrienden mogen matigen als zij hun leven naar het juiste doel hebben gericht. Als ze een heilig leven leefden, waren hun levens een reis naar de hemel. Waarom zouden we ons verdriet niet matigen als ze hun reisdoel hebben behaald? Ook al heeft de dood een aspect van verschrikking, voor hen is het een grote zegen. Hun einde is gelukkig, beter dan hun begin. De dag waarop zij stierven, was beter voor hen dan de dag waarop zij geboren werden (Prediker 7:1). Toen zij leefden, verlangden zij naar de hemel. Ze verkozen de hemel boven deze wereld en zijn genoegens. Ze verlangden er ernstig naar. Waarom zouden we betreuren dat ze het verkregen hebben? Ze zijn nu naar het huis van hun Vader gegaan. Nu ze thuisgekomen zijn, hebben ze duizendmaal meer rust dan tijdens hun reis. In deze wereld ondergingen ze veel moeite en problemen. Het was een woestijn waar ze door reisden. Onderweg kwamen ze allerlei moeilijkheden tegen, bergen en woeste plaatsen. Het was zwaar en vermoeiend om de weg te gaan. Veel dagen en nachten waren ze uitgeput. Maar nu zijn ze de eeuwige rust ingegaan. „En ik hoorde een stem uit de hemel, die tot mij zei: Schrijf, zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen” (Openbaring 14:13). Ze kijken terug op de moeilijkheden en zorgen, op de gevaren van het leven, en ze verblijden zich dat ze die allemaal overwonnen hebben.
Wij kijken al snel naar hun dood alsof dat een ramp was. We treuren gemakkelijk omdat degenen die ons zo dierbaar waren in het donkere graf moeten liggen en dat ze daar overgeleverd zijn aan het verderf. We zijn geneigd te betreuren dat ze van hun lieve kinderen en genoegens weggerukt zijn, alsof ze in afschuwelijke omstandigheden verkeren. Maar dit komt voort uit onze zwakheid. Zij zijn in gelukkige omstandigheden, onbevattelijk gezegend. Zij treuren niet, maar ze verheugen zich met onzegbare vreugde. Hun mond is gevuld met blij gezang, ze drinken uit rivieren van vreugde. Er is geen zweem van verdriet dat zij hun aardse genoegens en het gezelschap van stervelingen inruilden voor de hemel. Hun leven hier ging zelfs in de beste omstandigheden gepaard met veel tegenspoed en lijden. Maar nu is er een einde gekomen aan alle tegenspoed. „Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen” (Openbaring 7:16-17).
Naar dezelfde plek
Het is waar, we zullen hen in deze wereld niet meer zien. Toch moeten we bedenken dat wij naar dezelfde plek reizen. Waarom moeten onze harten breken als zij die eerder dan wij bereikten? We volgen hen. We hopen weer bij hen te zijn zo gauw onze reis ten einde is, maar dan in betere omstandigheden.
Een bepaalde mate van rouw over geliefden die van ons zijn heengegaan, is niet onverenigbaar met het christelijk geloof. Het past er juist heel goed bij. Want zolang we uit vlees en bloed bestaan, hebben we emoties en neigingen die daarbij passen. Maar we hebben terecht reden om ons verdriet te mengen met blijdschap. „Doch, broeders, ik wil niet dat gij onwetende zijt van degenen die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk als de anderen, die geen hoop hebben” (1 Thessalonicenzen 4:13). Dat wil zeggen, we moeten niet treuren zoals de ongelovigen, die niet weten van een toekomstig geluk. Dit blijkt uit het volgende vers: „Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem.”
- Als ons leven slechts een reis naar de hemel is, hoe dwaas zijn dan degenen die hun leven gebruiken om naar de hel te reizen! Sommige mensen gebruiken hun hele leven, vanaf hun kindertijd tot hun dood, om af te dalen over de brede weg naar het verderf. Ze naderen de hel niet alleen naarmate de tijd verstrijkt, maar ze worden ook met de dag rijper voor het verderf. Ze passen steeds beter bij de bewoners van de onderwereld. Terwijl anderen zichzelf tegen alle neigingen van het vlees in vooruit slepen op de rechte en smalle weg naar het leven en vol moeite de berg bestijgen naar Sion, rennen zij met gezwinde spoed naar de eeuwige dood daarbeneden. Dit is waar slechte mensen zich dagelijks mee bezighouden. Ze gebruiken de hele dag ervoor. Zo gauw ze ’s morgens ontwaken, gaan ze weer verder op de weg naar de hel. Ze gebruiken elk wakker moment ervoor. Ze beginnen al vroeg. „De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van moeders buik aan” (Psalm 58:4).
En ze volharden erin. Velen van hen die al oud zijn, worden er toch niet moe van. Al leven ze honderd jaar, ze beëindigen hun reis naar de hel niet voor ze er aankomen. Alle bezigheden van het leven zijn eraan ondergeschikt. Een slecht mens is een slaaf van de zonde. Zijn kracht en mogelijkheden stelt hij in dienst van de zonde en maken hem geschikt voor de hel. Al zijn bezittingen gebruikt hij in dienst van dit doel. Mensen gebruiken hun tijd om toorn te vergaderen als een schat in de dag des toorns (Romeinen 2:5). Dat doen alle onreine mensen die in het geheim hun wellusten botvieren. Dat doen alle bedriegers en alle godslasteraars die hun godsdienstige plichten verzuimen. Dat doen alle onrechtvaardige mensen en dat doet iedereen die in zijn zaken fraudeert of anderen tekortdoet. Dat doen alle lasteraars en dat doet iedereen die een ander uitscheldt.
Dat doen alle begerige mensen die hun hart hoofdzakelijk zetten op de rijkdommen van deze wereld. Dat doen dronkaards en mensen die graag in slecht gezelschap verkeren. En er zouden veel meer mensen genoemd kunnen worden. Zo haast de grote massa zich op de brede weg naar het verderf. Die weg is als het ware volgepakt met de grote schare die eenstemmig daarop verder gaat. Duizenden komen dagelijks aan het einde van die weg in de hel. Massa’s vallen voortdurend naar beneden in die grote poel van vuur en zwavel, zoals een machtige rivier zijn water onafgebroken in de oceaan stort.
Aan het begin van de weg
- Mensen die worden bekeerd, staan nog maar aan het begin als zij de weg opgaan die ze moeten gaan. Tot op dat moment doen ze niets aan het werk waar ze hun hele leven aan hadden moeten wijden. Voor hun bekering zetten mensen geen stap op die weg. Pas als iemand bij Christus thuiskomt, vangt zijn reis aan. En hij is verre van klaar. Zijn moeite en zorg voor zijn christelijke bezigheden, waarin hij de rest van zijn leven moet doorbrengen, zijn dan nog maar net begonnen.
Er zijn mensen die na hun bekering, als ze hoop gekregen hebben over hun goede staat, minder ijverig worden dan in de periode waarin hun geweten ontwaakte. Daar doen ze slecht aan. Ze zouden vanaf dat moment juist hun hele leven nog ijveriger moeten zijn, nog harder moeten werken, nog oplettender en waakzamer moeten zijn. Ja, ze zouden daar steeds meer in moeten toenemen. Het is geen goed excuus dat ze nu bekeerd zijn. Zouden we niet even ijverig moeten zijn om God te dienen en te verheerlijken als om zelf gelukkig te worden? En als we genade ontvangen hebben, zouden we ons juist even hard moeten inspannen om de trappen in genade te verkrijgen die nog voor ons liggen als we deden om die kleine trap te verkrijgen die achter ons ligt. De apostel zegt ons dat hij vergeet wat achter hem ligt en zich uitstrekt naar wat voor hem ligt (Filippenzen 3:13).
Ja, degenen die bekeerd worden, hebben reden temeer om te staan naar genade. Ze hebben iets van de heerlijkheid ervan gezien. Iemand die de zegen van Kanaän al heeft geproefd, heeft meer reden om zich erheen te slepen dan daarvoor. Wie bekeerd wordt, moet bovendien ijverig zijn om zijn roeping en verkiezing vast te maken (2 Petrus 1:10). Niet iedereen die bekeerd wordt, is meteen zeker van zijn roeping en verkiezing. Wie er wel zeker van is, weet niet of dat altijd zo zal zijn. Een zekerheid die blijft, krijgen we als we God blijven zoeken en dienen met de grootste ijver.
IV. Oproep
Wees ijverig om zo’n gezindheid te krijgen dat u de hemel kiest als uw erfenis en thuis. Verlang er ernstig naar en wees gewillig om deze wereld met al zijn genoegens te verruilen voor de hemel. Wees ijverig om uw hart zo op te heffen naar de hemel en de hemelse genoegens dat u zich verheugt als God u roept om uw aardse vrienden en gemak te verlaten om naar de hemel te komen en daar te genieten van God en Christus.
Ik spoor u aan om de weg te reizen die naar de hemel leidt, namelijk die van heiligheid, zelfverloochening, doding van de zonde, gehoorzaamheid aan al Gods geboden en het volgen van het voorbeeld van Christus, de weg van een hemels leven en navolging van de heiligen en engelen in de hemel. Laat het uw dagelijks werk zijn, van de morgen tot de avond en hou vol tot het einde. Laat niets u tegenhouden of ontmoedigen of u van deze weg afleiden. En maak alle andere bezigheden ondergeschikt aan deze. Overweeg de redenen die ik heb genoemd waarom u uw leven zo zou moeten doorbrengen. Deze wereld is geen blijvende plaats. De komende wereld is uw eeuwige verblijf.
Overweeg daarnaast de volgende drijfveren.
Hoe waardevol de hemel is als u uw hele leven moet gebruiken als een reis daarnaartoe! Voor welk beter doel zou u uw leven kunnen gebruiken? Wat is een betere plicht, wat een groter belang? Welk beter reisdoel kunt u zich voorstellen voor uw reis dan om de hemel te verkrijgen? U kunt reizen waarheen u wilt. Er is één weg naar de hemel. Wel, weet u een betere richting? Iedereen leeft ergens voor. Sommige mensen zoeken hoofdzakelijk wereldse dingen. Ze gebruiken hun dagen om die na te jagen. Maar is niet de hemel, waar we eeuwig een volle vreugde zullen genieten, het veel meer waard om door u gezocht te worden? Hoe kunt u beter uw kracht inzetten, uw middelen besteden, uw dagen gebruiken dan voor de reis op de weg die naar de eeuwige genieting van God leidt, naar Zijn heerlijke aanwezigheid, naar het nieuwe Jeruzalem, naar de hemelse berg Sion, waar al uw verlangens zullen worden vervuld en geen gevaar bestaat dat u uw geluk verliezen zult? Niemand is thuis op deze wereld, of hij nu voor de hemel kiest of niet. Hij is hier slechts een voorbijgaand mens. Waar kunt u uw thuis beter kiezen dan in de hemel?
Dit is de manier waarop de dood aangenaam voor ons wordt. Als we ons leven zo gebruiken dat het slechts een reis naar de hemel is, is dat de manier waarop we vrij van slavernij worden en waarop het vooruitzicht en de gedachte aan de dood aangenaam wordt. Denkt een reiziger met angst en beven aan zijn reisdoel? Is het vreselijk voor hem dat hij er al bijna is? Vonden de Israëlieten het jammer dat ze, na veertig jaar de woestijn doorkruist te hebben, Kanaän bijna binnengingen? Dit is de manier waarop we in staat zijn de wereld te verlaten zonder verdriet. Is de reiziger soms verdrietig als hij zijn staf en bepakking, die hij nodig had voor onderweg, neerlegt nadat hij thuisgekomen is?
Als u sterft, zult u slechts met vreugde kunnen denken aan datgene in uw leven dat u op deze manier heeft gebruikt. Als u niets in uw leven op deze manier heeft gebruikt, zal uw hele leven verschrikkelijk zijn om aan te denken, tenzij u op uw sterfbed aan wanen lijdt. U zult dan zien dat alles in uw leven dat u op een andere manier gebruikt hebt, verloren gaat. U zult de vergankelijkheid van alle andere doelen die u zich stelde, inzien. De gedachte aan wat u hier bezat en genoot, zal u geen plezier geven, tenzij u er ook aan denken kunt dat u ze ondergeschikt maakte aan dit doel.
Bedenk dat degenen die gewillig zijn om hun leven zo te gebruiken als een reis naar de hemel, de hemel zullen krijgen. De hemel, zo hoog en heerlijk, is bereikbaar voor zulke arme, onwaardige schepsels als wij. We kunnen dat heerlijke oord waar de engelen wonen, bereiken, ja, de woning van de Zoon van God, de plaats van de heerlijke aanwezigheid van de grote Jehova. We mogen het voor niets hebben, zonder geld en zonder prijs, als we maar gewillig zijn om de weg ernaartoe te bereizen. Als we gewillig zijn om onze richting om te buigen naar die weg zolang we leven, mogen en zullen we de hemel hebben als onze eeuwige rustplaats.
Laten we bedenken dat we naar de hel reizen als ons leven geen reis naar de hemel is. Nadat we hier een korte tijd geweest zijn, gaat iedereen naar een van de twee grote vergaarplaatsen voor allen die de wereld verlaten. De ene is de hemel, en er zijn er naar verhouding maar weinigen die daarheen reizen. De andere is de hel. Daar dringt de massa heen. De ene of de andere moet onze koers in de wereld bepalen.
Een aantal aanwijzingen
Leg u erop toe om een besef te krijgen van de vergankelijkheid van deze wereld. Let daarop bij het kleine beetje voldoening dat u hier geniet. Het duurt maar kort en het helpt ons niet op het moment dat we hulp het meest nodig hebben, namelijk op ons sterfbed. Iedereen die lang genoeg op aarde is, kan genoeg zien om hem te overtuigen van zijn vergankelijkheid, als hij maar wil nadenken. Ik spoor u daarom aan om na te denken als u van tijd tot tijd hoort of ziet dat iemand sterft. Doe uw best om uw gedachten daarop te richten. Zie de vergankelijkheid van de wereld in die spiegel.
Leg u erop toe om heel vertrouwd te worden met de hemel. Als u daar niet vertrouwd mee bent, zult u niet snel uw leven gebruiken om daarheen te reizen. U bent dan niet gevoelig voor de waarde ervan. U zult er niet naar verlangen. Tenzij uw hart heel vertrouwd is met een beter goed, zal het ontzettend moeilijk voor u zijn om uw hart los te maken van de dingen van deze wereld en ze te gebruiken als slechts ondergeschikt aan iets anders. U zult niet gemakkelijk klaar zijn om ervan te scheiden omwille van dat betere goed. Doe dus uw best om een besef te krijgen van de werkelijkheid van de hemelse wereld, om een krachtig geloof te krijgen in de echtheid ervan en om uw gedachten er heel vertrouwd mee te maken.
Zoek de hemel alleen bij Jezus Christus. Christus vertelt ons dat Hij de Weg is, de Waarheid en het Leven (Johannes 14:6). Hij zegt ons dat Hij de Deur der schapen is: „Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden” (Johannes 10:9). Als we ons leven dus willen gebruiken als een reis naar de hemel, moeten we dat bij Hem zoeken, en niet bij onze eigen rechtvaardigheid. We moeten verwachten dat we de hemel alleen vanwege Hem bereiken, kijkend naar Hem, vertrouwend op Hem, Die de hemel voor ons verworven heeft door Zijn verdienste. En verwacht ook de kracht om de weg naar de hemel heilig te bewandelen alleen van Hem.
Laten christenen elkaar helpen op deze reis. Er zijn veel manieren waarop christenen elkaar een stevige duw vooruit kunnen geven op de weg naar de hemel. Denk aan godsdienstige bijeenkomsten en dergelijke. Ik wil hen daarom aanmoedigen om deze weg als het ware in gezelschap te reizen, terwijl u samen praat en elkaar behulpzaam bent. Gezelschap is bij een reis altijd heel wenselijk, maar nooit zo wenselijk als op deze reis. Laten christenen samen gaan. Laat hen niet achterblijven, dat zou de anderen maar hinderen. Laten ze alle middelen gebruiken om elkaar de heuvel op te helpen. De reis zal zeker beter verlopen en de ontmoeting in hun Vaders heerlijke huis zou er vreugdevoller van worden.
Verhandeling uit ”The Works of Jonathan Edwards”, (deel 2), uitg. The Banner of Truth Trust, Edinburgh, 1974, eerste uitgave 1834.
Jonathan Edwards
Jonathan Edwards werd geboren op 5 oktober 1703 in het Amerikaanse East Windsor, een plaatsje in de huidige staat Connecticut, niet zo ver van New York. Hij stierf op 54-jarige leeftijd in 1758. Tot rond 1860 was zijn invloed op de kerk in de VS groot. Na 1860 nam die sterk af, totdat in de jaren vijftig van de vorige eeuw de belangstelling en waardering voor Edwards weer sterk begonnen toe te nemen. Mannen als Martyn Lloyd-Jones, John Piper, J. I. Packer en Richard Lovelace zijn sterk beïnvloed door het theologisch denken van Jonathan Edwards.
Edwards was ook de verbindende schakel tussen het puritanisme uit de 17e eeuw en de grote opwekkingsbewegingen van de 18e en de 19e eeuw. In Amerika wordt hij alom gezien als de belangrijkste grondlegger van de na hem ontstane evangelicale beweging. Edwards was tegelijk predikant, zendeling en theoloog en een tijdgenoot van de opwekkingsprediker George Whitefield. Hij speelde een sleutelrol in de Great Awakening, de grote opwekking in de jaren 1740-1742.