„Artikel 23 geen blokkade voor integratie”
„De overheid mag van mij artikel 23 over de vrijheid van onderwijs direct afschaffen; ik heb er niets mee. Het is echter onjuist om het artikel te zien als oorzaak van segregatie in het onderwijs. Het is onzinnig en onmogelijk om door afschaffing of beperking van dit artikel scheiding tussen zwarte en witte scholen te voorkomen of ongedaan te maken.”
Guuske Ledoux is senior onderzoeker bij het SCO Kohnstamminstituut, een organisatie die verbonden is aan de Universiteit van Amsterdam. Ze verdiepte zich de afgelopen jaren grondig in het ontstaan van witte en zwarte scholen.
Politieke partijen buitelden de afgelopen maanden over elkaar heen met voorstellen om via het onderwijs de integratie van allochtonen te verbeteren. De meest in het oog springende zijn het verbieden van nieuwe (lees islamitische) scholen en gedwongen spreiden van zwarte leerlingen over alle scholen.
In beide voorstellen ziet Ledoux niets. „Het verbieden van islamitische scholen zet geen zoden aan de dijk. Het gaat over veertig scholen, een half procent van het totaalaantal zwarte scholen. Waar praten we over? Wellicht komen er nog een paar bij.” Ledoux pleit voor nuchterheid in de discussie over scholen op islamitische grondslag: „In de vorige eeuw vormden onze Nederlandse religieuze verschillen geen probleem. Waarom nu wel? Waarom zijn onze interne scheidingen minder erg dan deze scheiding van buitenaf?”
Spreiding van leerlingen om onderwijsachterstanden te bestrijden is volgens Ledoux niet zinvol. „Het is voor zwarte leerlingen een klein voordeel als ze in een gemengde klas komen: ze leren de taal sneller. Maar de nadelen van gedwongen spreiding zijn groter dan dit voordeel. Het eerste nadeel is dat je de keuzevrijheid van ouders beperkt. Zij kunnen niet langer de school kiezen waarvan ze denken dat hun kinderen daar op hun gemak zijn.”
Daarbij komt dat gedwongen spreiding in de vier grote steden nauwelijks effect heeft. „Daar is 60 procent van de leerlingen van allochtone afkomst. Bijna alle scholen daar hebben daar een aanzienlijk percentage allochtone leerlingen. In Amsterdam zijn nog een paar scholen verhoudingsgewijs witter dan anderen. Moeten we daarvoor een systeem van gedwongen spreiding gaan opzetten? Dat is schieten met een kanon op een mug.”
Critici van de vrijheid van onderwijs wijzen erop dat bijzondere scholen minder bereid zijn om leerlingen van allochtone afkomst op te nemen. Volgens Ledoux is dat niet zo. „Dat is een mythe. Het klopt dat landelijk gezien openbare scholen procentueel meer allochtone kinderen hebben dan bijzondere, maar dat heeft een reden. Dat is omdat allochtone leerlingen zich voornamelijk in de vier grootste steden bevinden. Daar is verhoudingsgewijs het openbaar onderwijs sterker vertegenwoordigd. Als je in de Randstad op schoolniveau gaat kijken, dan heeft het bijzonder onderwijs net zo veel zwarte leerlingen als het openbaar onderwijs. Als de buurt zwart is, zijn ook bijzondere scholen zwart.”
Tegen gedwongen spreiding van leerlingen door gemeenten bestaan ook belangrijke juridische bezwaren, zegt prof. mr. J. J. Zoontjens, bijzonder hoogleraar onderwijsrecht aan de Universiteit van Tilburg. „Gedwongen spreiding is strijdig met het recht van ouders om te kiezen voor de school die zij voor hun kinderen wenselijk achten. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt dat iedere ouder de school mag kiezen die hij wil.
Gedwongen spreiding tast ook een van de kernen van de vrijheid van onderwijs aan, namelijk de vrijheid van inrichting. Er zijn orthodoxe scholen die een strikt toelatingsbeleid hebben op basis van hun grondslag. Zij komen in moeilijkheden als de overheid leerlingen gaat spreiden.”
Maar hoe moet het onderwijs dan wel omgaan met het integratievraagstuk? Zoontjens: „Een aantal instrumenten wordt nu niet benut. Bijzondere scholen die onder één bestuur vallen, mogen leerlingen over verschillende locaties spreiden. Op die manier kan de schoolorganisatie voor een beter evenwicht tussen witte en zwarte leerlingen zorgen. Daarnaast kunnen scholen in overleg met gemeenten op vrijwillige basis kinderen spreiden.”
Ledoux zoekt de oplossing van het integratievraagstuk vooral in het geven van goed onderwijs. „Witte en zwarte scholen zijn een gegeven. Dat is geen pessimistische kijk op de werkelijkheid, maar een realistische. We moeten zorgen voor goed onderwijs op alle scholen en voor bestrijding van achterstanden. Onderwijs is het beste middel voor emancipatie.”
Wat Ledoux dwarszit in het overheidsbeleid is de decentralisatie van het onderwijsachterstandenbeleid naar de scholen: „Op dit moment doet een klein aantal scholen veel aan het wegwerken van achterstanden bij allochtone kinderen. Als de overheid dat achterstandsgeld over alle scholen gaat verdelen, zal de kennis zich verspreiden en dus vervluchtigen. Dat zal de integratie van allochtone leerlingen bemoeilijken.”