Kerk & religie

Weinig eenduidigheid over kerkelijkheid

De vraag of de meerderheid van de Nederlanders wel of niet tot een kerk behoort, is niet eenduidig te beantwoorden. Dat antwoord hangt volgens J. Becker van het Sociaal en Cultureel Planbureau af van de vraagstelling, zo zei hij vrijdag op een aan de VU in Amsterdam gehouden symposium, belegd door het centrum voor religiegeschiedenis, ReLiC.

Kerkredactie
19 March 2004 22:16Gewijzigd op 14 November 2020 01:03
AMSTERDAM – ReLiC, het centrum voor religiegeschiedenis van de Vrije Universiteit in Amsterdam, organiseerde vrijdag een symposium. Sprekers waren onder anderen SCP onderzoeker J. Becker, de Nijmeegse kerkhistoricus prof. dr. P. Nissen en VU historicus
AMSTERDAM – ReLiC, het centrum voor religiegeschiedenis van de Vrije Universiteit in Amsterdam, organiseerde vrijdag een symposium. Sprekers waren onder anderen SCP onderzoeker J. Becker, de Nijmeegse kerkhistoricus prof. dr. P. Nissen en VU historicus

Het maakt duidelijk verschil of je direct vraagt tot welke kerk godsdienstige gemeenschap mensen behoren, of dat je ze eerst de vraag stelt of ze godsdienstig zijn en dan vervolgens aan de jazeggers vraagt waartoe ze behoren. Bij de eerste aanpak zegt 60 procent tot een religieuze gemeenschap te behoren, bij het toepassen van de tweetrapsvraag is het aandeel van de kerkelijken slechts 40 procent. Kennelijk zet die tweetrapsvraag de mensen meer aan het denken.

In de loop van de jaren is het verschil in uitkomst tussen de beide vraagstellingen toegenomen. Bij de rooms-katholieken valt ruim een kwart af, bij de hervormden bijna een kwart, bij de gereformeerden is het verschil slechts 9 procent; maar bij de heterogene groep overigen gaat het om meer dan de helft.

Bekijken we deze randgroepen nader, aldus Becker, dan blijkt dat zij een sterk wantrouwen hebben tegen het instituut kerk. Hun opvattingen over abortus, euthanasie, seksuele vrijheid en de man-vrouwverhouding komen sterk overeen met die van de buitenkerkelijken. Maar ook onder hen die -ongeacht de vraagstelling- zeggen tot een kerk te behoren, is er een grote groep die weinig of nooit in de kerk komt.

De Nijmeegse hoogleraar P. Nissen analyseerde de positie van de Nederlandse rooms-katholieken in de laatste halve eeuw. Hij knoopte aan bij een nooit gepubliceerd verslag dat de Poolse priester Karol Wojtyla, de huidige paus Johannes Paulus II, had gemaakt van een studiereis door West-Europa, nu een halve eeuw geleden. De Pool was onder de indruk van de dadendrang van de Nederlandse rooms-katholieken en schreef die toe aan hun concurrentieverhouding tot de protestanten. Zijns inziens was die dadendrang echter ten koste gegaan van de bezinning en de bezieling.

Sindsdien hebben zich in het Nederlandse katholicisme grote veranderingen voorgedaan. Het rooms-katholieke aandeel in de bevolking is gedaald, zij het niet dramatisch. Eenderde van hen is echter nominaal rk.

Sinds het midden van de jaren zestig zijn er ten aanzien van de opvattingen en gedragingen dramatische veranderingen vast te stellen. Deze kondigden zich in de eerste helft van de jaren vijftig al aan. Het geloof in een persoonlijk God is onder rooms-katholieken sterk afgenomen. Dit is nog maar bij een op de zes katholieken aanwezig. Toonaangevend onder hen is het geloof in een hogere macht. Wat badinerend gezegd: het ietsisme.

Dat betekent dat binnen de Rooms-Katholieke Kerk thans meer ongelovigen dan gelovigen te vinden zijn. Het destijds door Karol Wojtyla gesignaleerde gebrek aan diepgang en mystiek gaat zich nu wreken. Volgens Nissen staan de rooms-katholieken voor de uitdaging om niet alleen te investeren in organisatie, maar ook in geloofsverdieping.

VU-hoogleraar J. Kennedy ziet in de jaren tachtig een afwending van het religieus geïnspireerde maatschappelijk activisme, dat twee decennia eerder was opgekomen. In plaats daarvan kwam er meer aandacht voor individuele spiritualiteit. Ook is de vijandigheid ten opzichte van de traditionele religie verdwenen.

Kennedy wilde de betekenis van de secularisatie niet overaccentueren, al is het onmiskenbaar dat sinds de jaren zestig de betekenis van de kerken is afgenomen. Na de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een nieuw kerkelijk elan, dat echter geen stand hield.

Nederlands religieus gedachtegoed werkte door in het buitenland. In dit verband noemde de hoogleraar de naam van Kuyper. Er was echter ook sprake van religieuze import. De evangelischen en de moslims zijn daar de duidelijkste voorbeelden van.

Ook prof. A. van Harskamp (VU) constateerde voor de jaren tachtig en negentig een zoektocht naar het authentieke zelf. Bijna vanzelf komt men dan terecht op religieus terrein. Angst, zonde en schuldbesef zijn echter uit de hedendaagse religie verdwenen. In plaats daarvan kwamen vertrouwen en vreugde centraal te staan. Tekenend daarvoor was in Harskamps ogen de afwijzing door de gereformeerde synode van de leer der verwerping, in 1969.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer