Zeeland: goede scholen, geen universiteit
Zeeland had in de 17e en de 18e eeuw van alle Nederlandse gewesten het hoogste percentage mensen dat kon lezen en schrijven. Doordat het gebied vrijwel geheel protestants was. Het is een van conclusies die gemeentearchivaris H. Uil (62) uit Zierikzee trekt in zijn proefschrift ”De scholen syn planthoven van de gemeente”.
Een universitaire vooropleiding heeft hij niet. Toch promoveert Uil donderdag aan de Vrije Universiteit in Amsterdam tot doctor in de geesteswetenschappen. Dat kan als iemand een hbo-studie heeft voltooid en aan de hand van latere publicaties kan aantonen dat hij geacht wordt een promotietraject tot een goed einde te kunnen brengen. Dat kon Uil laten zien; hij heeft tal van artikelen en boekbijdragen over met name de Zeeuwse (kerk)historie op zijn naam staan.
Interesse in de onderwijsgeschiedenis van de provincie waar hij geboren en getogen is, ontstond toen zijn kinderen op de reformatorische basisschool in Oosterland zaten. „Ik vroeg me af hoe het onderwijs vroeger geregeld was. Ik ging wat gegevens verzamelen en schreef een artikel over de onderwijshistorie van Bruinisse. Het onderzoek dijde uit, totdat prof. dr. J. M. G. Leune voorstelde er een promotieonderzoek van te maken. Daarmee ben ik veertien jaar bezig geweest. Ik had een drukke baan en andere activiteiten, en heb me nooit te eenzijdig op dit onderzoek willen fixeren. Vanwege mijn leeftijd werk ik inmiddels in deeltijd; daardoor kon ik in de slotfase de snelheid opvoeren.”
Nu ligt er een proefschrift van 860 bladzijden (uitgegeven door Marberg; ISBN 978 90 820494 73) waarin de Zierikzeese archivaris het onderwijs in Zeeland en Staats-Vlaanderen tussen 1578 en 1801 beschrijft. „Vanaf 1578 stond geheel Zeeland onder het gezag van Willem van Oranje. In 1801 kwam de eerste landelijke onderwijswet tot stand. Tot die tijd waren de gewesten en de plaatselijke besturen verantwoordelijk voor de scholen.”
Voor Staats-Vlaanderen –het huidige Zeeuws-Vlaanderen– was afzonderlijk aandacht nodig: het behoorde nog niet tot Zeeland, maar stond als ”generaliteitsland” rechtstreeks onder de landelijke overheid. Het betekende dat Uil ook in Den Haag onderzoek moest doen.
In de achterliggende periode bestudeerde de promovendus de archieven van de Zeeuwse Staten, burgerlijke gemeenten en heerlijkheden in Zeeland. Hij nam ook alle kerkenraadsnotulen van vóór 1802 door die er in deze provincie te vinden zijn.
Een derde van het proefschrift bestaat uit bijlagen. Daarin noemt Uil bijvoorbeeld de tuchtmaatregelen op die kerkenraden tegen schoolmeesters hebben genomen. In de langste bijlage zijn van elke Zeeuwse plaats alle onderwijzers en onderwijzeressen uit de periode 1578-1801 met de bijbehorende jaartallen vermeld.
„Dit onderwerp was onontgonnen terrein. Aan de onderwijsgeschiedenis in de eerste helft van de negentiende eeuw heeft Tine Visser in 1995 een proefschrift gewijd. De periode vóór de negentiende eeuw is nog maar heel beperkt onderzocht; alleen in Utrecht, de Meierij van ’s-Hertogenbosch, de Groningse Ommelanden en nu ook in Zeeland.” Promotoren zijn prof. dr. F. A. van Lieburg (Amsterdam) en prof. Stefan Ehrenpreis (Innsbruck).
Eendrachtig
De hoge geletterdheid van de Zeeuwse bevolking in de onderzochte periode noemt Uil een van de opmerkelijkste uitkomsten van zijn onderzoek: „Tweeëntachtig procent van de mensen kon lezen en schrijven. Dat was het hoogste percentage in Nederland, al werd Zeeland op de voet gevolgd door Drenthe, met 81 procent. Dat is verklaarbaar: beide gebieden waren vrijwel geheel protestants. Bij rooms-katholieken speelde het beeld een grote rol. Gereformeerden hechtten veel waarde aan lezen en schrijven, zodat de Bijbel en andere geschriften toegankelijk waren.
De rode draad in mijn proefschrift is dan ook de degelijkheid van het onderwijs dat werd gegeven. Dat hoge niveau is des te opmerkelijker doordat het bereikt werd in een tijd waarin er nog geen leerplicht was en waarin er voor het onderwijs betaald moest worden. Het schoolgaan werd echter gestimuleerd, en als ouders het niet konden betalen, sprong de diaconie bij.”
Overheid en kerk werkten eendrachtig samen, zegt Uil. „De indruk bestaat nogal eens dat ze tegenover elkaar stonden. Zo verhinderden de Zeeuwse Staten na 1638 het houden van een provinciale synode. Er waren echter ook tal van terreinen waarop er geen tegenstellingen waren.”
Hoog niveau
Oude platen wekken de indruk dat er vroeger les werd gegeven in overvolle lokalen waar onderwijzers de orde met harde hand handhaafden en leerlingen voor een deel zichzelf en elkaar moesten bezighouden. „Het niveau was echter goed”, beklemtoont Uil. „Het onderwijs was heel individueel gericht. Een leerling moest de letters goed in zich opnemen, stapte dan naar de meester om zich te laten overhoren en als het resultaat voldoende was, kreeg hij een nieuwe opdracht. Het behalen van goede prestaties werd gestimuleerd door het uitdelen van prijzen. Wie het mooist schreef, mocht vooraan zitten en was als eerste aan de beurt.
Overigens was de situatie nu ook weer niet ideaal. Op het platteland bleven de kinderen thuis in de periode dat ze op het land moesten helpen. Een minpunt was ook dat de vakken na elkaar werden geleerd: eerst leerde je lezen, daarna schrijven, en daarna pas rekenen.”
Zuiderlingen
In het begin van de onderzochte periode waren de meeste schoolmeesters en juffen afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. In de periode 1578-1600 kwam ruim twee derde van alle onderwijsgevenden in Zeeland uit Vlaanderen of Brabant. „Mede door de vervolging van de protestanten in het zuiden waren er in de noordelijke gewesten heel veel immigranten. Die zochten werk, en dat vonden ze in de scholen die in die tijd werden gesticht. Veel Vlamingen en Brabanders waren zelf goed geletterd en konden daardoor op de Zeeuwse eilanden voor de klas gaan staan. Voor henzelf was het soms wel een stap achteruit. Een van de onderwijzers was bijvoorbeeld in Vlaanderen baljuw geweest.”
Gereformeerd
De Zeeuwse schoolorde van 1583 –als bijlage opgenomen in het proefschrift– gaf de kerk grote bevoegdheden. Zo werden de leerkrachten door de classis geëxamineerd. „De invloed van de Gereformeerde Kerk kreeg in Zeeland opvallend snel zijn beslag”, zegt Uil. „Veel sneller dan bijvoorbeeld in Utrecht. Dat kwam doordat de Gereformeerde Kerk in Zeeland snel groeide en praktisch geen concurrentie had. Het onderwijs was doortrokken van de gereformeerde leer. Je leerde bijvoorbeeld cijfers door een psalm of een Bijbelhoofdstuk op te zoeken.”
Gaandeweg werd de invloed van de Gereformeerde Kerk op het onderwijs echter teruggedrongen. Dat was vooral het geval in Staats-Vlaanderen, waar het de classes aan middelen ontbrak om schoolmeesters te dwingen zich voor het examen aan te melden.
Om hun invloed te behouden, waren de kerkenraden tot verregaande concessies bereid, ook als die op gespannen voet stonden met de kerkorde. Die bepaalde bijvoorbeeld dat een schoolmeester, die gewoonlijk ook voorzanger en voorlezer in de kerk was, door een college benoemd moest worden waarin de kerkenraad veruit in de meerderheid was. In Goes zorgde het stadsbestuur ervoor dat het in de benoemingsprocedure evenveel inbreng had als de kerkenraad. Die ging daarmee akkoord, omdat hij anders alle invloed zou verliezen.
Geen universiteit
Een universiteit is er in Zeeland nooit gekomen. Dat had zeker kunnen gebeuren, zegt Uil. „Heel Zeeland was contraremonstrants, dus de invloed van Arminius op de universiteit in Leiden en daarbuiten werd met argusogen bekeken. Men wilde een eigen predikantsopleiding, omdat men die in Holland niet vertrouwde. Daarom werd de Illustere School in Middelburg gesticht. Arminius’ tegenstander Gomarus wilde uit Leiden weg en werd daarom naar Zeeland gehaald.”
En toch kwam er geen universiteit. „Die van Leiden was ook voor Zeeland bedoeld. Op dat privilege beriep Leiden zich dan ook toen er –door een legaat van een rijke Zierikzeeënaar– een universiteit in Zeeland leek te zullen komen. Leiden had dat waarschijnlijk toch niet kunnen tegenhouden. De universiteit kwam er echter niet, doordat het gewest onderling te verdeeld was. Middelburg was de aangewezen plaats voor zo’n onderwijsinstelling, maar manoeuvreerde niet handig. In Utrecht en Groningen groeide de Illustere School wel uit tot universiteit, in Zeeland is dat nooit gebeurd.”
Promovendus H. Uil
H. (Huib) Uil, zoon van een kapper in Zierikzee, werd opgeleid aan de Rijksarchiefschool. Na een stage in het gemeentearchief van Goes vond hij daar in 1972 een baan. In 1979 werd hij adjunct-streekarchivaris en in 1984 streekarchivaris van Schouwen-Duiveland en tot 1995 ook van Sint Philipsland. Doordat de zes gemeenten op Schouwen-Duiveland in 1997 zijn samengevoegd, is Uil sindsdien gemeentearchivaris.
Binnen de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland is hij sinds 1995 diaken en scriba te Zierikzee en sinds 2003 scriba van de classis West. In de jaren 1990-2015 was hij hoofdbestuurslid van de SGP. Sinds 1993 is hij lid van het bestuur (vanaf 2008 de raad van toezicht) van het Calvijn College. Daarnaast is hij actief binnen Zeeuwse erfgoedinstellingen.