Oude Testament denkt vanuit het collectief
Iedere zondagmorgen hoor ik vanuit de Tien Geboden dat God „de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht.” Is dat niet oneerlijk?
JA
Vorige week ging het in deze rubriek over de vraag of de Bijbel, en dan vooral het Oude Testament, niet moreel aanvechtbaar is. Er staan immers nogal wat zaken in die tegenwoordig breed als verwerpelijk beschouwd worden, maar die in bijvoorbeeld de mozaïsche wet worden goedgekeurd. Niet zelden wordt in dat verband ook bovenstaande zinsnede uit het tweede gebod aangehaald. Kinderen die gestraft worden voor wat hun (voor)vader fout heeft gedaan, dat moet je toch niet willen geloven en aanvaarden?
Dit is een belangrijke vraag, die het hart raakt van de oudtestamentische Godsopenbaring. Behalve in de Tien Geboden, komt de bewuste frase ook voor in Exodus 34:6-7, waar de Heere heel kernachtig bekend maakt Wie Hij is. Mozes had gevraagd Gods heerlijkheid te mogen zien (Ex. 33:18) en in reactie daarop roept de Heere Zijn Naam voor hem uit: „Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw, Die goedertierenheid blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar Die de schuldige zeker niet voor onschuldig houdt en de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde geslacht.”
Dat God zonden bezoekt (of: vergeldt) aan het nageslacht, behoort dus tot de kern van het Bijbelse Godsbeeld (zie ook Num. 14:18; Jer. 32:18). Het is begrijpelijk dat dit vragen oproept. Als het inderdaad betekent dat de ongerechtigheid van ouders zonder meer verhaald wordt op kinderen en (achter)kleinkinderen, zijn deze teksten strijdig met onze morele intuïties. Iedereen is immers zelf verantwoordelijk voor zijn of haar daden?
NEE
Toch is het goed om niet al te snel met ons oordeel klaar te staan, maar de Bijbel de kans geven om uit te spreken.
Van belang is in de eerste plaats dat het Oude Testament een cultuur en denkwereld ademt die nadrukkelijk anders is dan de onze. In onze maatschappij ligt er een sterk accent op de autonomie van het individu, op persoonlijke vrijheid en zelfstandigheid. Wij vinden onze plaats in de samenleving als individuen, met elk onze eigen verantwoordelijkheden en rechten. In het oude Oosten dacht en leefde men veel meer vanuit het collectief, iets wat voor allerlei niet-westerse culturen overigens nog altijd geldt. Men verstond zichzelf vanuit de maatschappelijke en familiaire verbanden waarin men leefde en dacht meer in termen van ”wij” dan in termen van ”ik”. Onze westers-individualistische leesbril is dus niet de meest geschikte om bovenstaande Bijbelteksten op hun waarde te schatten.
Verder is het nog maar de vraag wat in het tweede gebod (en soortgelijke passages) precies gezegd en bedoeld wordt. In Exodus 34:6-7 eindigt de zin met de verwijzing naar het derde en vierde geslacht (zo ook in Num. 34:7 en Jer. 32:18), maar in Exodus 20:5 volgen nog enkele woorden. Deze zijn voor een goed verstaan van Gods vergelding van groot belang: het betreft „hen die Mij haten” (zie ook Deut. 5:9).
Deze woorden hebben niet alleen betrekking op de vaders, maar ook op het nageslacht. Dat wil zeggen, het ”bezoeken” aan het nageslacht gebeurt dan, wanneer kinderen verdergaan in het door hun ouders gekozen zondepad. Soms straft de Heere niet direct en wacht Hij enkele generaties. Maar bij volharding in het kwaad kan Zijn oordeel niet uitblijven. Dan worden kinderen inderdaad (ook) gestraft voor zonden van het voorgeslacht, maar niet buiten hun eigen schuld om (vgl. Deut. 7:9-10 en zie ook teksten als Ez. 18).
Ten slotte is erop te wijzen dat de nadruk in het tweede gebod (en soortgelijke passages) niet valt op Gods vergelding, maar op Zijn vergeving. Waar er bij het ”bezoeken” sprake is van drie of vier generaties, strekt Zijn goedertierenheid zich uit over „duizenden” (of: duizend generaties). Inderdaad kan de Bijbellezer op talloze plaatsen de waarheid ontdekken van Psalm 30:6: „Een ogenblik duurt Zijn toorn, maar een leven lang Zijn goedgunstigheid.” Dat bagatelliseert niet de ernst van Zijn toorn en straf, maar het zet deze wel in het juiste licht.
DUS
In het spreken over Gods vergelding „tot in het derde en vierde geslacht” ligt een element van collectiviteit waar we ons als westerlingen ongemakkelijk bij voelen. Zonde en schuld van voorouders gaan mee met het nageslacht, en God komt er bij hen op terug. Dat doet Hij echter niet automatisch of willekeurig, maar alleen dan wanneer ook de kinderen en/of (achter)kleinkinderen zich van Hem afwenden. De Heere is traag tot toorn, soms generaties lang, maar Hij houdt de schuldige niet voor onschuldig.
Drs. Henk de Waard, wetenschappelijk medewerker Oude Testament aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.