Theologenblog (Gert Kwakkel): Waarom weer Frankijk?
Waarom sloegen de terroristen juist weer in Frankrijk toe? Gert Kwakkel peinst over de glorieuze en de bedenkelijke kanten van de Franse cultuur.
Weer vonden er aanslagen plaats in de Franse hoofdstad. De keuze van de slachtoffers was willekeuriger en hun aantal veel hoger dan in januari. Een kennis uit Parijs schreef me: „In theorie weten wij wel dat God over alle dingen regeert, maar op dit moment schreeuwt ons hart met Habakuk: waarom?”
Een andere waaromvraag had ik mezelf al eerder gesteld: waarom opnieuw in Frankrijk? Die vraag circuleert ook in de media en ontvangt verschillende antwoorden, die overigens goed kunnen samengaan.
Men wijst erop dat in Frankrijk veel meer –meest Noord-Afrikaanse– moslims wonen dan in Nederland. Steden als Parijs en Marseille hebben wijken waar geen blanke Fransman komt en waar de politie niets te vertellen heeft. Preventief wijkwerk ontbreekt.
Verder speelt mee dat Frankrijk een opvallende rol vervult op het wereldtoneel, ook in de strijd tegen moslimextremisme en IS.
Ik wil hier een paar overwegingen aan toevoegen. Voor een deel gaat het om dingen die mij de afgelopen jaren opgevallen zijn, tijdens de periodes dat ik in Frankrijk woonde en werkte. In de eerste plaats is Frankrijk koploper wat betreft de liberale waarden van het geseculariseerde Westen. Daarom kan het voor moslimextremisten gemakkelijk een symbool worden van de levensstijl die zij hartgrondig verwerpen.
Het tweede hangt hiermee samen: Frankrijk is hypergeseculariseerd. Onder leiding van François Hollande is de laïcité zowat tot nationale religie verheven. Dat gaat veel verder dan scheiding tussen kerk en staat. Het betekent ook dat godsdienst zo ver mogelijk uit het openbare leven gebannen wordt. Voor de gemiddelde Fransman is religie iets van vroeger, hooguit goed voor speciale momenten zoals begrafenissen. Als gevolg daarvan kan men zich heel moeilijk inleven in de rol die religie in het denken van islamitische jongeren speelt.
In de derde plaats leeft er een sterk ”wij-zij”-denken in de Franse samenleving in het algemeen. Je ziet dat in het wantrouwen tussen werkgevers en werknemers. Men kan zich maar moeilijk voorstellen dat de andere partij (bijvoorbeeld de directie van Air France) geen andere keuze heeft, laat staan dat zij goede bedoelingen zou hebben. Problemen worden niet opgelost door overleg, maar door het gevecht aan te gaan.
De verhouding tussen overheid en burgers is evenmin optimaal. Overheidspersonen kun je niet vertrouwen, zeker niet die van een andere partij. In journaalbeelden trof mij keer op keer de ruzieachtige sfeer in het parlement en de heftigheid waarmee politici elkaar te lijf gaan.
In historische documentaires viel mij op dat de hoofdrolspelers steevast neergezet worden als mensen die zonder scrupules alle middelen inzetten om de hoogste macht te werven. Ongetwijfeld zal daar historisch veel voor te zeggen zijn. Mij trof vooral dat de verteller in verschillende films dit presenteerde als iets volstrekt normaals. Het lijkt wel alsof er van de huidige politieke leiders niets anders wordt verwacht. Eerlijk gezegd geven zij daar ook regelmatig aanleiding toe.
Kort gezegd: de vrijheid is heel ver doorgedreven, de gelijkheid ook tot op zekere hoogte, maar de broederschap is ver te zoeken. Dit zou dan weer mede de gescheiden levenscircuits verklaren – een voedingsbodem voor extremisme. Misschien kun je zeggen dat Frankrijk in de aanslagen een vreselijke prijs betaalt voor haar eigen cultuur, met haar glorieuze en bedenkelijke kanten.
Uiteraard biedt dit geen enkele garantie dat Nederland hiervan gevrijwaard zal blijven. Nederland is kleiner en in vele opzichten anders dan Frankrijk. Tegelijk doet het in liberale levensstijl niet onder voor Parijs. Orthodoxe moslims kunnen daar slechts met walging naar kijken.
Hiermee is die andere waaromvraag, die leeft in het hart van mijn kennis uit Parijs, niet beantwoord. God vertelt ons niet waarom Hij die gruwelijke aanslagen niet verhinderd heeft. Een dergelijke verklaring kreeg Habakuk evenmin. Hij moest zich vasthouden aan wat God hem al lang had laten zien: dat Hij het kwaad niet verdragen kan (Hab. 1:13). Die geloofstrouw bracht de profeet na een zware strijd ertoe toch te juichen voor zijn God en Redder (3:18).
De auteur is hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit Kampen en de Faculté Jean Calvin in Aix-en-Provence. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.