Heilige gemeenschap
Mattheüs 11:25
„Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve de kinderkens geopenbaard.”
Christus heeft Zich voor de algemene kerk oftewel voor al de uitverkorenen van over heel de wereld, ja voor hen alleen, overgegeven. Voor hen alleen bidt Hij, dient Hij als Voorspraak.
Hen alleen heiligt Hij. „Ik bid niet voor de wereld; maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uwe” (Johannes 17:9). „En Ik heilig Mij Zelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen, opdat zij allen één zijn, opdat de wereld gelooft dat Gij Mij gezonden hebt” (Johannes 19:21). Dat wil zeggen dat ook zij door een onverbrekelijke band met Ons verenigd mogen zijn. Johannes 10:15: „Ik stel Mijn leven voor de schapen.” Maar tot de Farizeeën zegt Hij: „Maar gijlieden gelooft niet, want gij zijt niet van Mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb.”
Daarom hebben alle uitverkorenen door heel de wereld van het begin af tot nu toe en tot de voleinding der wereld, wat het wezen der zaak aangaat, dezelfde gemeenschap met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zoals die in de geloofsbelijdenis uitgedrukt en bij de artikelen verklaard is, met haar volkomen vruchten, al is het ook dat er in de uitwendige getuigenissen en de klaarheid der openbaringen enig verschil moge zijn (onder meer 1 Korinthe 12:13-27).
Caspar Olevianus, theoloog te Heidelberg
(”Apostolische Geloofsbelijdenis”, 1868)