Waar leegte leidt tot uitzicht
Jane Leusink publiceert met ”Een grazende streep in de lucht” haar vijfde dichtbundel. Opvallend zijn de grote verschillen in vorm en inhoud van de veertig gedichten in de bundel.
Reden tot dichten zijn de geboorte van een (klein)-kind, het gemis van een gestorven geliefde, of een lege etalage. In andere gedichten passeren thema’s zoals een gevlucht Joods echtpaar, een Groningse wierde, een kerk. Steeds, zelfs wanneer het gaat over sociaal onrecht of een concentratiekamp, begint de poëzie bij iets concreets zoals een foto of kledingstuk.
Kan de lezer in die enorme variatie samenhang bij elkaar lezen? Het is flauw om te zeggen dat de thema’s zo wijd uitwaaieren als het Groningse platteland, maar thematisch is die weidsheid weldegelijk van belang. Leusink zoekt in haar gedichten uitersten en grenzen op.
Ze schrijft over verwachting en vreugde van nieuw leven, over de doorgaande lijn van moeders en dochters. In andere gedichten knarst en schuurt het van dood en verdriet. Ze schrijft over nieuwe kansen voor vluchtelingen in Den Haag in de jaren 20, maar ook over de gruwelen in kamp Sobibor.
Of het nu streven is naar universele poëzie, of een weerslag van de eigen belevingswereld, hoe dan ook beschrijft Leusink emoties, die velen zullen herkennen, maar dan via een sterk persoonlijk geladen dichterlijk ”ik”.
Het sprekendst zijn echter de gedichten die dicht bij het dagelijkse blijven en stevig in de Groningse klei wortelen. Wanneer noordelijke wind rond de wierden waait, leegte leidt tot uitzicht en stilte wordt tot inkeer. Dat geldt niet voor gelegenheidspoëzie zoals ”Liefdesgedicht voor een lege etalage”. Vrij voorspelbaar verbindt het de indirecte blik van de dichter aan de spiegelingen in de etalageruit en speelt wat met de thematiek van vergankelijkheid en onthechting: allen blijven voor de dichter passanten. Leusink lijkt dit ook zelf te beseffen, gezien de relativerende slotregels: „Het is maar een licht ding, een ongegeneerd geëtaleerd/ liefdesdingetje voor jou.”
Ook qua vorm lopen Leusinks gedichten ver uiteen. Eerdere bundels toonden al vrije verzen, met hooguit onopvallend (binnen)rijm. Meestal was er wel de vertrouwde, zij het vrije, indeling in strofen. In ”Een grazende streep in de lucht” zoekt Leusink nadrukkelijker de grenzen van de poëzie op.
De bundel bevat series verhalende gedichten rond een onderwerp, of periode. In sommige gedichten volgen de regels elkaar op zonder verdeling in strofen. Theoretisch is het onderscheidende kenmerk, het enige echt unieke van poëzie, de manier van afbreken van de tekst en het wit rondom de regels. Zelfs dat verdwijnt hier en daar en levert Leusink ons tekst, lopend van linker- naar rechterkantlijn en ogend als zakelijk proza.
Dit alles komt samen in de laatste gedichten, in de afdeling ”Gras 63”. Onder deze aan Psalm 103 refererende noemer, duiken we in het volksleed uit de Groningse geschiedenis. „Mijn eeuw, de negentiende, uitgegroeid tot de eeuw/ van besmettelijke ziekten. (…)/ Je kon er alleen maar naar kijken.” Waar de hereboeren hun praalgraven hebben en beslissen over het lot van het volk, nauwelijks bereid het een rouwplaats te gunnen op het kerkhof.
Hier geen duidelijke vorm. Slechts tussenkopjes met jaartallen (als om aan te geven hoe het verstrijken van de tijd het leed aaneenrijgt), gevolgd door zakelijke zinnen, zonder noemenswaardig rijm, ternauwernood herkenbaar als poëzie door hier en daar een afbreking of inspringing.
In het laatste gedicht kijken we terug vanuit onze eeuw. Er is persoonlijke leed en persoonlijke vreugde, maar ook verbondenheid met hen die eerder leefden op deze grond en begraven werden in deze aarde. De ”ik” werkt mee aan herstelwerk aan een begraafplaats (van de Wierumer wierde). Daar vinden we ook wat misschien wel de kern van deze bundel is. Wat wij ontvangen, moeten we doorgeven, zonder einde. Daarom eindigen gedicht en bundel (weer onconventioneel) met een afbreekstreepje. Of, beter gezegd, een verbindingsteken:
„Wij denken aan onze doden, opdat ze geen twee keer sterven/
denken is een benul dat je niet voor jezelf mag houden. (…)
Geef het door aan je zonen, je dochters opdat zij het/
hún zonen, hún dochters en die-”
Boekgegevens
Een grazende streep in de lucht, Jane Leusink; uitg. Kleine Uil, Groningen, 2015; ISBN 978 94 921 9008 6; 72 blz.; € 15,-.