Ambtsdragers mogen geen hindernissen opwerpen
Er bestaat geen tegenstelling tussen Calvijn en de leer van de drie stukken, reageert drs. W. de Kloe op ds. G. Hoogerland.
De reactie van ds. Hoogerland (RD 3-11) op mijn Calvijncolumn (RD 17-10) heeft mij in zekere zin gerustgesteld. Ik constateer dat we in theologisch opzicht op één lijn zitten. We hechten beide zeer aan de leer van de drie stukken, door onze vaderen vastgelegd in de belijdenis van de kerk. We vinden het beide van groot belang dat ”Calvijn” en ”Dordt” zuiver doorgegeven worden aan onze kinderen. Eerder plaatste het RD een ingezonden brief met de aanbeveling om, na het lezen van Calvijns ”Institutie”, ook de Dordtse Leerregels ter hand te nemen. Dat is mij uit het hart gegrepen. Als één belijdenisgeschrift onder ons niet gekend wordt, dan is het wel dit. En wat een troost bevat dit geschrift voor aangevochten zielen die worstelen met zaken zoals verkiezing en geloofszekerheid.
Er is meer wat ons bindt: de liefde voor de Heere en Zijn dienst. En daaraan gepaard liefde voor Zijn schepselen, met name ook voor de jongeren die, in de gemeente en op school, aan onze zorgen zijn toevertrouwd. We beseffen beiden dat het van levensbelang is dat de leer zuiver bewaard wordt. Dat we geen hindernissen mogen opwerpen waardoor ze afhaken en de kerk vaarwel zeggen of die hen ervan weerhouden de toevlucht te zoeken bij de Zaligmaker. We zijn verbonden in de diepe begeerte om hen met woord en daad te leiden tot Christus, voor zover dat in ons vermogen ligt. Van harte voelen we ons één met de gereformeerde gezindte, die zich gebonden weet aan de Bijbel en de daarvan afgeleide belijdenisgeschriften en die staat voor een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking waarin het gaat om de drie stukken, de twee wegen en de ene Zaligmaker.
Ondanks dat hebben we elkaar niet verstaan. Alsof we op een andere golflengte zaten! Daarom zal ik mijn drie punten hieronder nog iets duidelijker neerzetten.
De Statenvertaling is een betrouwbare vertaling die zeer aansluit bij de grondtekst. Ze is van grote invloed geweest op onze taal. Ze is mij zeer lief. Taal ontwikkelt zich echter. Woorden die voorheen alledaags waren, worden onbegrijpelijk. Laat jongeren hardop uit de Statenvertaling lezen en je hoort dat de boodschap hen ontgaat. Dat kan niet de bedoeling zijn. Daarom is het een ambtelijke verantwoordelijkheid om tot overzetting in de taal van vandaag te komen. Taalontwikkeling gaat door. De kloof tussen de taal van de ‘wereld’ en de taal in de kerk wordt steeds groter. Ambtsdragers dienen dit te beseffen en biddend te zoeken naar een uitweg. Leidslieden uit de gezindte moeten zich in het openbare gesprek hierover terughoudend opstellen en op zich waardevolle initiatieven niet zomaar veroordelen.
Christus is het Voorwerp van de prediking. Waar Hij niet aangewezen en aangeprezen wordt, daar mist de Evangeliebediening doel. Ten diepste gaat het altijd om de vraag: Wat dunkt u van de Christus? Zou de Heere, met inachtneming van de drie stukken, niet met elk van Zijn kinderen een eigen weg gaan? Laten we daarom oppassen voor schema’s en kenmerken. Ze kunnen ook gronden worden om op te bouwen of redenen om af te blijven. In de prediking moet erop gewezen worden dat we alleen zalig zijn als we schuilen bij Hem. Daarbuiten is een mens verloren. Wij dan, wetende de schrik des Heeren, hebben de mensen te bewegen tot het geloof. Niet de verkiezing –hoewel die er, bij God vandaan en tot troost voor de Kerk, wel is– moet worden geaccentueerd, maar het bevel van geloof en bekering. Natuurlijk heeft een gezond mens de medicijnmeester niet nodig en zal juist zondekennis uitdrijven tot Christus. In prediking en pastoraat behoeven we daar echter geen spoorboekje van te maken. Wij moeten het Woord verkondigen en mogen verder alles aan de Heilige Geest overlaten.
Op genade zit ook een gereformeerd kerkmens niet te wachten. Het is bijzonder verleidelijk om te bouwen op bevindingen en gestalten. Je kunt zomaar denken met rechtzinnigheid behouden te worden en intussen in hoogmoed aan de Zaligmaker voorbijgaan. Het is de taak van ambtsdragers om mensen te wijzen op Christus en alle andere gronden af te breken.
Er is geen tegenstelling tussen de belijdenisgeschriften en Calvijn. Daarom hoop ik dat beide biddend gelezen worden. En dat ambtsdragers vanuit het Woord en vanuit deze schatten van de kerk struikelblokken mogen wegnemen om verloren zondaren tot Christus te leiden.
De auteur is lid van het college van bestuur van het Driestar College en columnist van deze krant.