Winst
Romeinen 15:4
„Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden.”
Als er zo veel ziekten zijn, hoe groot moet dan niet het getal zijn van andere onheilen, die have en goed, onze vrienden, ja ook onze eigen geest bedreigen, die meer dan iets anders openstaat voor alle mogelijke ellende, als de plaats waar droefheid en ander lijden binnentreden! Hoe hoger en aanzienlijker wij van stand zijn, des te meer nemen het gewicht en het gevoel van zorgen en moeiten toe, daar men dan armoede, schande en vernedering van allerlei aard, vooral omdat zij ons zo plotseling kunnen overvallen, ieder uur van de dag. Immers, alles hangt toch aan een zijden draad. Zo hebben we veel te vrezen, net als het zwaard dat de tiran Dionysius opgehangen had boven het hoofd van de gast die hij aan tafel genodigd had.
Alles nu wat ons van al deze kwalijke zaken die ons bedreigen niet overkomt, moet door ons als winst gezien worden, en benut worden tot troost in hetgeen ons wel overkomt. Zo moet u wel met Jeremia zeggen: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren dat wij niet vernield zijn” (Klaagliederen 3:22). Want al het kwaad dat ons niet getroffen heeft, is uitgebleven doordat de rechterhand van de Allerhoogste het tegenhield; een hand die van alle kanten zo krachtig ons beschermt (zoals de geschiedenis van Job leert), dat satan en alle boze machten mokken dat zij tegengewerkt worden.
Maarten Luther, reformator te Wittenberg (”Het troostboekje”, 1521)