Commentaar: Regels voor uitkering arbeidsgehandicapte jongere te streng
Ondernemers die bereid zijn jonge arbeidsgehandicapten een baan te bieden, staan vaak in de kou. Als hierin geen verandering komt, zullen werkgevers afhaken. Het gevolg is dan dat jonge arbeidsgehandicapten tussen wal en schip raken.
Tot eind vorig jaar was het helder. Jongeren met een beperking die achttien jaar werden, kregen een Wajonguitkering. Daardoor waren ze niet alleen verzekerd van een inkomen, maar de overheid wist ook wie deze jongeren waren. De overheid had hen continu in het vizier en kon op materieel en immaterieel terrein bijspringen wanneer dat nodig was.
Sinds begin dit jaar is dat anders. Een jeugdige arbeidsgehandicapte kan alleen nog rekenen op een Wajonguitkering als hij of zij voor minimaal 80 procent beperkt is. Wie dat niet is, moet door de gemeentelijke instanties naar een baan worden geleid. Dat staat in de zogenoemde Participatiewet.
Op papier lijkt deze nieuwe regeling een succes. Vorig jaar kwamen er iedere maand nog 1500 in de Wajong; dit jaar zijn het er nog maar 200 per maand. Het doel van de nieuwe regeling, namelijk het reduceren van het aantal Wajongeren, lijkt dus te zijn bereikt.
Echter, iedereen weet dat papier geduldig is. Als iets zwart-op-wit staat, wil dat nog niet zeggen dat de problemen echt zijn opgelost. Cedris, de brancheorganisatie van sociale werkbedrijven, heeft de alarmklok geluid. Jongeren die een arbeidshandicap hebben maar nog wel kunnen werken, dreigen voor de overheid onzichtbaar te worden. Zij moeten werken, maar ze vinden geen baan en krijgen geen uitkering.
Belangrijke oorzaak is dat de criteria die de overheid aan bedrijven stelt om voor loonkostensubsidie in aanmerking te komen, te streng lijken. Daardoor wordt een grote groep jongeren met een beperking door uitkeringsinstantie UWV niet aangemerkt als deels arbeidsgehandicapt. Het gevolg daarvan is dat bedrijven er wel voor passen om deze jongeren in dienst te nemen. Dus zitten deze jeugdige arbeidsgehandicapten thuis, zonder geld en zonder perspectief.
Het probleem is dus niet primair het bedrijfsleven, maar de opstelling van (semi)overheidsinstellingen. Bedrijven lijken bereid te zijn hun belofte na te komen om 100.000 arbeidsbeperkten in dienst te nemen. Maar ze verwachten dan van de overheid wel een soepeler opstelling bij het toekennen van aanvullend loon.
Op deze manier wordt door de overheid een succes gevierd dat geen succes is. Het kabinet kan zeggen te slagen in het reduceren van het aantal jonge arbeidsgehandicapten met een uitkering. De bedrijven krijgen in de beeldvorming de zwartepiet toegespeeld; zij hebben de naam onwillig te zijn. En het slachtoffer zijn de jongeren.
De sleutel tot oplossing van dit probleem ligt bij de overheid. Die moet de criteria voor toekenning van loonkostensubsidie versoepelen. Niet zozeer om bedrijven te helpen maar vooral om jongeren die het toch al moeilijk hebben een kans te bieden. En wie alleen op de centen wil letten: zo’n aanpassing is nog altijd goedkoper dan vroeg of laat de rekening betalen van jongeren met een beperking die totaal tussen wal en schip raken.