Dr. Wim Dekker: de wereld in het eigen hart
De titels van zijn boeken verraden veel. ”Langs de rand”. ”Marginaal en missionair”. ”Tegendraads en bij de tijd”. Dr. W. Dekker is iemand die zich voortdurend in een spanningsveld bevindt: soms radicaal tegenover de eigentijdse cultuur of tegenover de eigen groep, maar altijd zoekend naar een woord dat de kloof overbrugt.
Deze zomer ging hij met emeritaat, na tientallen jaren preken, gemeentewerk doen, boeken schrijven en predikanten toerusten. Over zijn werk kan hij uren vertellen, met liefde voor de mensen en liefde voor het predikantschap. Maar wie hem echt in het hart wil blikken, moet vooral luisteren naar zijn visie op geloof, kerk en cultuur.
U bent opgegroeid in het bevindelijke klimaat van de Veluwe, heeft dat u gevormd?
„Mijn ouders bezochten gezelschapskringen, maar kerkelijk hoorden we bij de hervormde gemeente van Ermelo, die een confessioneel-kohlbruggiaanse inslag had. Van kinds af aan heb ik meegemaakt dat bij ons in huis de discussie daarover gevoerd werd. De dominees die op zondag preekten, vonden mijn ouders vaak te ‘voorwerpelijk’. Het geloof moet beleefd worden, zeiden ze dan, het lijkt soms wel of we ’t allemaal zomaar kunnen geloven en aannemen.”
Hoe beïnvloedde dat uw ontwikkeling?
„Ik was een jongetje dat buitengewoon godsdienstig was aangelegd. Ik had het gevoel: geloof is het allerbeste en allerbelangrijkste in het leven, het „allerhoogst en eeuwig goed.” Mijn opvoeding heeft op dat punt mijn ziel gestempeld. Maar mijn verstand dacht toch óók steeds na over de vraag: wie heeft er nu gelijk? Vooral toen ik in het ‘wereldse’ Harderwijk naar het gymnasium ging. Bijna alle leraren waren ‘moderne’ hervormden of gereformeerden, die alles begonnen te betwijfelen wat er in hun kerken ooit beweerd was, en de leerlingen waren voor een groot deel kinderen uit liberale gezinnen, ik was een van de weinigen die uit een arbeidersgezin kwamen.”
Dat is toch best bijzonder, dat u dan op het gymnasium terechtkwam.
„Mijn vader en mijn oom hadden ook predikant kunnen worden, mijn oom is zelfs met die vraag naar zijn dominee gegaan, maar die zei: „Voor jullie soort mensen is dat niet zo geschikt.” Een kind van een rijke boer, dat kon, maar een kind van een arbeider, nee.”
Maar in uw tijd kon het wél.
„Ik ben in een bijzondere tijd geboren. Ineens kon iedereen een beurs krijgen en gaan studeren. Je kunt bezwaren hebben tegen het socialisme en tegen alle ontwikkelingen van de twintigste eeuw, maar je moet niet vergeten wat we eraan te danken hebben. Als de wereld niet veranderd was, was ik ook zo’n jongetje geweest dat z’n leven lang in plantsoenen had gewerkt en misschien op de mannenvereniging nog een stichtelijk woordje had kunnen zeggen.
Mijn vader is gestorven toen ik elf was, en er waren nog drie broertjes onder mij. Bij ons thuis dachten we eigenlijk niet hoger dan de mulo. Dan kon je misschien op kantoor gaan werken, later, of onderwijzer worden. Maar mijn leraren zeiden tegen mijn moeder: Je moet Wim naar het gymnasium sturen. En mijn moeder dacht eenvoudig: Als zo’n leraar dat zegt, dan moet dat maar gebeuren.”
Ziet u dat als Gods leiding in uw leven?
„De leiding van God zie je niet op elk moment. Als ik zo zit te praten, voel ik me zeer gelovig, zeer dicht bij de binnenkant van mijn leven. Ik zie hoe mijn leven langzamerhand vorm gekregen heeft door min of meer ‘toevallige’ dingen waarin ik achteraf Gods leiding kan zien. Maar als ik mijn hoofd naar buiten steek en kijk naar mensen die het heel anders getroffen hebben in het leven… Heel vaak klopt het voor je gevoel juist helemáál niet.
Gods zorg en leiding ervaren kan vreugde en troost bieden, maar het is particulier geneuzel als ik niet óók in Hem kan geloven onder alle schijn van het tegendeel. Ik kan dankbaar zijn voor mooie tekenen, het is een genade om die te mogen zien en ervaren. Maar dat kan alleen omdat er uiteindelijk een veel diepere kern van geloven is, gericht op het kruis. Puur menselijk geredeneerd zou je zeggen: het kruis is wel het laatste waar je iets van God kunt zien. Maar God is als een Gekruisigde in ons midden. Daarom ligt de zekerheid van het geloof niet in de ervaring. De waarheid staat of valt niet met mijn beleving.”
Toch maken veel missionair gerichte christenen graag gebruik van de eigen ervaring.
„Ik zag het pas nog gebeuren, toen een van onze christenpolitici in het tv-programma van Jeroen Pauw zei: „Ik ben ervan overtuigd dat God bestaat, want ik heb te veel dingen meegemaakt in mijn leven om dat niet te geloven.” Maar als dat ons argument is, bevestigt het dat godsdienst een privézaak is, iets wat hoort bij mensen die geluk gehad hebben in hun leven. Daar protesteer ik tegen. Het gaat voorbij aan de verschrikking van het kruis, de boodschap dat God in Christus naar ons heeft omgezien.”
Hoe kun je dan wél het Evangelie uitleggen aan iemand die daar niet in gelooft?
„Wij zijn mensen, wij zijn verantwoording schuldig, en de vraag is: aan wie? Daarover gaat het in de Bijbel. God roept Adam: Waar ben je? Hij roept Kaïn: Waar is je broer? Maar wij willen onze eigen weg volgen, van nature geneigd om God en onze naaste te haten. Daarom is er Iemand nodig om in die nood af te dalen en ons te verlossen. Roeping, zonde, schuld, berouw, bekering, heiliging – die dingen zijn niet uitgevonden door zware dominees om het ons moeilijk te maken, ze beschrijven het leven zélf!”
U kiest positie tegenover de belevingscultuur. Waarom vaart u een wat rekkelijker koers als het gaat om praktische vragen, bijvoorbeeld over homoseksualiteit?
„Ik lees de Bijbel, ik lees de cultuur, ik probeer de Bijbel ook in het licht van de cultuur te lezen. De Bijbel is voor mij geen bundel met losse teksten, maar vooral het getuigenis aangaande de God van Israël, de Vader van Jezus Christus. Het leven van de mensen uit de Bijbel valt niet altijd een-op-een over te zetten naar onze tijd.”
Woord en werkelijkheid kunnen ook botsen, moet je die botsing niet laten staan?
„Arglistig is ons hart, dat kunnen ze van mij ook zeggen. Ik wil nergens voor of tegen pleiten, ik denk vooral: Laten we in al deze dingen bidden: Heere, wat wilt U dat ik doen zal, en wilt U mijn verborgen dwalingen aan het licht brengen?”
U staat bekend als een theoloog die midden in de cultuur wil staan.
„Van Ernst Lange heb ik geleerd: het Evangelie bevindt zich in het spanningsveld tussen belofte en aanvechting. Preken is in gesprek zijn met de hoorder over zijn leven. Dat leven is altijd anders dan God in Zijn Woord zegt. Het is altijd erger dan we denken, de wereld is niet iets buiten ons, maar die zit in ons eigen boze hart. Die aanvechting moeten wij als predikanten opzoeken, analyseren, uitdiepen.”
Is dat eenzelfde soort aanvechting als de aanvechting uit het gezelschapsleven?
„Misschien niet, want het gezelschapsleven van vroeger leek over een louter geestelijke wereld te gaan. Maar toch denk ik soms: Ook dat ingekeerde, bevindelijke leven had alles te maken met de dagelijkse praktijk, ook daar botste Gods genade op het arme sloebersbestaan. Toch hadden die mensen minder te maken met de grote wereld buiten hun eigen leven. Ze zouden mijn preken niet goed gevonden hebben, ze zouden gezegd hebben: U haalt van alles overhoop, maar het gaat maar om één ding.”
Hadden ze daar gelijk in?
„Mijn grootmoeder kénde alleen dat kleine wereldje. Het zou raar zijn als je zou verlangen dat zij zich ook nog had aangetrokken hoe het met de Franse en Duitse soldaten in de loopgraven ging. Maar wij, vandaag, kunnen ons niet veroorloven om ons terug te trekken in een privéwereldje. Het is ons aangedaan dat we wereldburgers moeten zijn. Dan kunnen we niet zeggen dat we geen woord hebben voor de mensen daarbuiten – daarmee zouden we de secularisatie alleen maar bevorderen.”
Hoe gevaarlijk is het om zo open in die cultuur te staan?
„Alles wat je om je heen hoort en ziet, komt ook in je eigen ziel terecht. De relativering en psychologisering van het geloof sluipen ons denken binnen. Wat dat betreft vind ik het postmodernisme stukken gevaarlijker dan de islam. Dat je gaat denken: Het geloof is heel interessant, maar iedereen op z’n eigen manier. Zou het geen zelfgesponnen web zijn, dat geloof van jou? En is die missionaire drive geen manier om jezelf te overschreeuwen? Misschien is het wel innerlijke onzekerheid dat je zo graag andere mensen wilt overtuigen.”
Ook orthodoxe kerkmensen kunnen dus geseculariseerd zijn.
„De seculiere cultuur houdt nergens halt, die dringt ook het leven van evangelische en reformatorische gelovigen binnen. In onze westerse cultuur zijn nog veel herinneringen aan het christendom overgebleven – humaniteit, barmhartigheid, gerechtigheid. Die cultuur is ook van óns, en we hoeven ons er niet over de hele linie tegen af te zetten. Er zit veel goeds in. Daarom is het juist zo moeilijk om weerstand te bieden aan het wereldlijke erin, om de geestelijke boosheden in de lucht te onderscheiden. Je ademt ze in, als bacillen, en je bent ziek voor je het weet.”
Hebt u daar zelf ook last van?
„Het heeft me diep geraakt dat ik om me heen allerlei mensen heb zien afhaken, mensen die ik liefheb en hoogacht, mensen met idealen. Dat is het grote verschil met de tijd waarin ik als predikant begon. Toen ging het over anderen, ver weg, die de kerk verlieten. Nu gaat het over mensen uit mijn eigen omgeving, goede, lieve mensen, maar zonder het klassieke christelijke geloof.”
Dat leidt tot de vraag die de Heere Jezus aan de discipelen stelde: Wilt gij dan ook niet weggaan?
„Als ik geen predikant was geweest, dan weet ik niet hoe het gegaan zou zijn. Ik ervaar het predikantschap als een genade, waardoor God me extra vastgehouden heeft. Uiteindelijk is dát het alleen, dat Jezus zegt: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoudt. Intussen is de enige weg voor ons: de verborgen omgang met God zoeken. Niet minder, maar meer naar de kerk gaan. Niet minder, maar meer gaan bidden. Ik bedoel niet met een boekje in een hoekje gaan zitten, maar álles in je leven, ook je aanvechting, bij God brengen. Je Bijbeltje lezen en ontdekken: deze God is de enige die het verlossende Woord heeft. ”
De laatste jaren bent u meer nadruk gaan leggen op oordeel, verkiezing, volharding.
„Op dat punt zie ik bij mezelf wel een verandering, een ontwikkeling. Ik ben het missionaire nooit kwijtgeraakt, maar ik ben steeds meer gaan zien dat het begint met de vraag: hoe is het met onszelf? Geloven we zélf nog dat het hier een zaak van levensbelang betreft? Met al die aardige gesprekken bij de voordeur hebben we over het hoofd gezien hoeveel mensen er via de achterdeur vertrekken. Hoe houden we onze kinderen vast? Waarom zeggen zo veel preken ons niets meer? Er is niet langer een wij (van de kerk) en zij (van de wereld), allemaal samen zitten we in de smeltkroes. We kunnen niet leven vanuit de antithese, niet vanuit de gedachte dat de wereld zo slecht is, niet vanuit het idee dat we ons geloof als een ideologie moeten bewaken. Daarmee red je het niet. Uiteindelijk gaat het alleen om de vraag: blijft Hij in mij, en ik in Hem?”
Levensloop dr. W. Dekker
Dr. Wim Dekker (Ermelo, 1950) studeerde theologie in Utrecht en diende daarna als predikant de hervormde gemeenten van Sebaldeburen, Loenen aan de Vecht, Rotterdam-Delfshaven en Wezep. Van 1998 tot zijn emeritaat, deze zomer, was hij werkzaam bij de IZB. In 2011 promoveerde hij op de studie ”Afwezigheid van God”. Daarnaast schreef hij talrijke artikelen en boeken, waaronder ”Marginaal en missionair” (2011) en ”Tegendraads en bij de tijd” (2015). Hij was initiatiefnemer van het missionaire centrum Areopagus, en medeoprichter van het blad Kontekstueel. Dr. Dekker is getrouwd en heeft vijf kinderen en elf kleinkinderen.