Fraudemens
De meeste van de 150 kamerleden zullen het zich gisteren niet gerealiseerd hebben dat er in de protestantse kerken een landelijke biddag werd gehouden voor gewas en arbeid. Ze hadden het te druk met hun werkzaamheden, waaronder het debat over de publieke moraal in Nederland.Op zichzelf is dit overigens wel een onderwerp dat met biddag te maken heeft. Wordt in onze kerken op die dag niet altijd nagedacht over en gebeden voor „de toestand van land en volk”? Wie die toestand wil typeren, komt er niet onderuit het verval van de publieke moraal te noemen, wat onder meer tot uiting komt in weinig gewetensvol omspringen met geld van anderen. Of om het in de woorden van SP-leider Marijnissen, de aanvrager van het kamerdebat, te zeggen: de graai-en-grijpcultuur in de Nederlandse samenleving.
Wie het kamerdebat van gisteren op zich in laat werken, kan tevreden constateren dat het nu eens niet alle kanten op schoot, maar een goede mix bevatte van concreetheid en abstractie. Vele praktisch maatregelen passeerden de revue, waarbij het kabinet dit keer niet te beroerd was diverse voorstellen uit de Kamer, van coalitie én oppositie, over te nemen of ten minste positief te bejegenen.
Maar het debat kende daarnaast enige diepgang. Verschillende fracties deden een verdienstelijke poging de oorzaken van frauduleus gedrag bloot te leggen. En velen hadden daarbij wel een elementje van de waarheid te pakken. Terecht hekelden SP en GroenLinks de paarse jaren, waarin de overheid een groot vertrouwen tentoonspreidde in de werking van de markt, overheidsorganen belastend met een fraude uitlokkend streven naar winstmaximalisatie. Terecht legde LPF-leider Herben de vinger bij het teloorgaan van vaderlijk gezag en overtuigend leiderschap. Helaas bleef een aantal politici gewoontegetrouw steken in het hekelen van maatschappelijke structuren en ontwikkelingen. Wie werkelijk zicht wil krijgen op de ernst van de problematiek, moet dieper graven en de verdorvenheid van het menselijk hart erkennen.
Of Nederland een fraudeland is, is nog niet zo gemakkelijk vast te stellen. Dat hangt af van definities en internationale vergelijkingen. Maar dat de mens een fraudemens is, staat vast vanaf het begin van de wereld.
Wie dit vaststelt, zal enerzijds het probleem zeer ernstig nemen. Hij zal de ontwikkelingen niet bagatelliseren en zeggen: Wat doe je moeilijk, er is toch niets nieuws onder de zon? Dat laatste mag een bijbelse gedachte zijn, in het Boek der boeken vinden we nog een andere denklijn: die van de voortgang en verergering van het kwaad. In het laatste der dagen zullen de mensen liefhebbers van zichzelf zijn, geldgierig enzovoort.
Maar wie de diepste wortel van frauduleus handelen ziet, zal er ook niet te gemakkelijk toe overgaan alles van wetten en verordeningen te verwachten. Hij zal er huiverig voor zijn onnadenkend regel op regel te stapelen. Hij zal de overheid aanspreken op haar voorbeeldfunctie, maar in de eerste plaats bij de burger zelf starten. Beter gezegd: bij zichzelf. Bijvoorbeeld door bij het boodschappen doen bij Albert Heijn na het wegen niet nóg twee appels in de zak te doen. En door bij de kassa van de dierentuin de leeftijd van Jantje niet plotseling te verlagen van 11 naar 9 jaar.