Opinie

Theologie wordt gedragen door gebed

Goede theologie wil niet weten van een scheidslijn tussen wetenschappelijk vakwerk en doorleefde spiritualiteit, betoogt prof. dr. J. Hoek.

Prof. dr. J. Hoek
6 October 2015 13:51Gewijzigd op 15 November 2020 22:21
beeld RD, Anton Dommerholt
beeld RD, Anton Dommerholt

In het centrum van de stad Groningen is de Martinikerk met haar imponerende toren, d’Olle Grieze, beeldbepalend. Op loopafstand bevindt zich al ruim 400 jaar de Groningse academie. Het feest van de officiële opening van de Academia Groningana op 23 augustus 1614 begon met een eredienst in de Martinikerk. Er lijkt op het eerste gezicht sindsdien weinig veranderd. Pas nog weer vond de opening van het academisch jaar van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) opnieuw in de Martinikerk plaats. En ongetwijfeld wordt er in alle kerken van de stad van tijd tot tijd voorbede gedaan voor het werk van studenten en docenten. Academie en kerk weten elkaar dus wel te vinden…

Toch is deze waarneming oppervlakkig. Er is in vier eeuwen veel veranderd. Nauwe geestelijke verbondenheid tussen kerk en academie maakte gaandeweg plaats voor vervreemding en verwijdering. En dat ondanks het logo van de universiteit met daarin de Latijnse afkorting van het psalmcitaat: „Het Woord des Heeren is een lamp voor onze voeten.” De Protestantse Theologische Universiteit (PThU) blijft intussen als academie een betekenisvolle rol spelen in de verbinding met de kerk én de brede openbare universiteit.

Ds. Martinus

Ds. Johannes Martinus (1603-1665) belichaamde in zijn persoon de verbondenheid van kerk en academie in Groningen. Ongetwijfeld heeft hij in de ruim 28 jaar van zijn bediening in deze stad talrijke voetstappen liggen tussen de Martinikerk en de academie. In de voorrede van zijn in 1665 verschenen ”Grootere Catechisatie over den Catechismus der waren Christelicken Religie” prijst hij de Gedeputeerde Staten vanwege hun inzet voor de prediking van de onvervalste leer die in het stichten en onderhouden van de „Provinciale Academie” blijkt, „opdat daer uyt vele tot den H. Dienst mogen bereyt ende bequaem gemaeckt werden.”

Van belang is de wijze van theologiebeoefening die Martinus aan de dag legt. Doordat hij elke zondagsafdeling met gebed begint en afsluit, is zijn boek een mooie illustratie van de verwevenheid van bidden en theologiseren, van beoefening van theologie voor Gods aangezicht en in directe communicatie met Hem. De indirecte rede over God gaat telkens over in de directe rede. Kennelijk is voor Martinus het rechte spreken óver God niet denkbaar zonder het spreken mét God.

Aan het slot van de behandeling van zondag 1 van de Heidelberger luidt het gebed: „Ghy, Heere Jesu Christe selve, ende gy onse God ende Vader, die gy ons hebt liefgehadt, ende gegeven een eeuwige vertroostinge ende goede hope in genade. Vertroost onse herten, ende versterkt ons in allen goeden woorde ende wercke. 2 Thess.2.16,17.” Wanneer het in de theologie gaat over het laatste houvast van de mens kan het gebed om in deze troost te delen niet achterwege blijven.

Martinus wijst de weg naar vruchtbare beoefening van theologie in onze tijd. Theologie mag met recht ”Godgeleerdheid” heten, omdat ze wezenlijk meer is dan wetenschap van menselijke ervaringen van God, of wetenschappelijke gerichtheid op het verschijnsel religie. Theologie maakt niet alleen werk van ons menselijk spreken over God, maar evenzeer van ons menselijk spreken tot God. Zij wordt gedragen door gebed en mag zo, werkend aan de grenzen van het weten, in een academische ambiance het besef van het transcendente levend houden.

In haar marginaliteit geeft zij haar missie niet op. Deze gaat de gehele cultuur aan, inclusief de open dialoog met de wetenschappen aan de openbare universiteit. In de Groningse situatie is voor de PThU de samenwerking met de faculteit godgeleerdheid en godsdienstwetenschap van grote waarde. Tegelijkertijd is het wezenlijk om voortdurende bezinning op de eigen theologische positiebepaling te doen plaatsvinden in dialoog en samenwerking met andere levensbeschouwelijke universiteiten en hogescholen.

Goede theologie wil niet weten van een scheidslijn tussen wetenschappelijk vakwerk en doorleefde spiritualiteit. Het gaat haar om de wijsheid waarmee de bronnen van de religieuze traditie in rapport worden gebracht met de wereld waarin wij hier en nu leven. Zo kan de christelijke traditie vitaal en relevant worden voor de mens van vandaag. Daartoe is een diepgaande peiling van de cultuur noodzakelijk.

Tegelijkertijd is grondige kennismaking met de christelijke vroomheidstraditie onmisbaar. Hier ligt een gouden draad die de verschillende vakken onderling verbindt. Biddend theologiseren is evenzeer onmisbaar vanwege de kerkelijke ambten waarop de opleiding zich richt.

De PThU doet er goed aan aansluiting te zoeken bij de internationaal groeiende aandacht voor de academische beoefening van spiritualiteit in het algemeen en de beoefening van het gebed in het bijzonder. Op die wijze blijven we als ds. Martinus de weg van kerk naar academie en vice versa bewandelen.

Met deze hartenwens sluit ik mijn werk als bijzonder hoog­leraar af.

De auteur was bijzonder hoogleraar gereformeerde spiritualiteit namens de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland aan de Protestantse Theologische Universiteit, locatie Groningen. Dit artikel is een samenvatting van zijn afscheidsoratie die hij vanmiddag hield.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer