Dr. Selderhuis: De bronnen moeten beschikbaar zijn
„Wat in de Reformatie is gezegd, is nog steeds van belang voor de kerk van vandaag”, vindt prof. dr. H. J. Selderhuis. Vanuit die overtuiging is hij als directeur betrokken bij het nieuwe Instituut voor Reformatieonderzoek. Het onderzoekscentrum, dat in Apeldoorn een plaats moet krijgen, heeft inmiddels een begin gemaakt met de uitgave van de Latijnse werken van Martin Bucer.
Tijdens zijn bezoeken aan centra voor reformatieonderzoek in het Zwitserse Zürich en Grand Rapids (VS) raakte prof. Selderhuis, hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), er steeds meer van overtuigd: zoiets moet ook in Nederland komen. Anderen deelden die overtuiging. Op 16 april 2002 werd daarom de Stichting voor Reformatieonderzoek opgericht. Het bestuur daarvan -waarin onder anderen ds. D. Quant, prof. dr. T. M. Hofman en drs. P. J. Vergunst zitting hebben- riep het Instituut voor Reformatieonderzoek in het leven. Prof. Selderhuis en drs. Christa Boerke (als medewerkster) bemensen momenteel het onderzoeksinstituut. Een raad van advies -bestaande uit prof. dr. C. P. M. Burger, prof. dr. A. de Reuver, prof. dr. W. van ’t Spijker en dr. W. Janse- denkt op de achtergrond mee.
Het instituut, dat is ondergebracht bij de TUA, moet het hebben van giften. Een kleurige folder wil daarom mensen aanmoedigen dit project te steunen. Donateurs zullen een nieuwsbrief krijgen, waardoor ze op de hoogte blijven van de activiteiten van het instituut.
De respons op het initiatief is tot nu toe verheugend, zegt prof. Selderhuis. „Vooral in het buitenland zijn ze er verbaasd over dat een dergelijk instituut in deze tijd van de grond kon komen.”
Een internationale commissie -waarin onder anderen wetenschappers uit Heidelberg, Genève en Edinburgh zitten- is betrokken bij het eerste project, dat inmiddels van start is gegaan: de uitgave van de Latijnse werken van Martin Bucer. „Aan andere reformatoren wordt overal gewerkt, maar deze werken van Bucer bleven tot nog toe liggen”, zegt prof. Selderhuis, die zelf op de Straatsburgse reformator promoveerde. „Bucer is actueel. Je vindt bij hem aandacht voor de heiliging, voor de ambten, voor de betekenis van de kerk: allemaal onderwerpen die vandaag de dag ook spelen. Bucer zegt ook mooie dingen over het pastoraat en de taak van de ambtsdrager. Over de vraag hoe je randkerkelijken bereikt, dacht de reformator eveneens na. Hij werkte al met kleine groepen, bedoeld om het geheel van de kerk te bereiken.” Het is daarom volgens de hoogleraar een goed teken dat Bucers werken de laatste decennia volop in de belangstelling zijn komen te staan.
Het oeuvre van Bucer (1491-1551) is gedeeltelijk in het Duits geschreven. In Straatsburg werken geleerden aan een wetenschappelijke uitgave van die geschriften - veertien delen zijn inmiddels verschenen. De uitgave van de correspondentie van de reformator gebeurt in Erlangen. Zijn Latijnse werken zijn echter al lang niet meer te koop en slechts te raadplegen in een aantal universiteitsbibliotheken. Dat kan niet langer, zegt Selderhuis. „De bronnen moeten beschikbaar zijn. Natuurlijk zal niet iedereen direct naar de Latijnse werken grijpen. Maar dat is een taak voor theologen: studie maken van de reformatorische geschriften, om die vervolgens vruchtbaar te maken voor de gemeente. Dat is de manier waarop we bezig willen zijn: wetenschap ten dienste van de kerk en het Evangelie.”
Bucers Latijnse werken bevatten onder meer zijn bijbelcommentaren, waarvan vooral die op de Psalmen en op Romeinen belangrijk zijn, omdat ze grote invloed hebben uitgeoefend op Calvijn. Selderhuis: „Als die niet toegankelijk zijn, blijft er een schat aan schriftonderzoek gesloten.” Andere belangrijke werken die de reformator in het Latijn schreef, gaan over de kerk, de ambten en de sacramenten.
Internationaal is een team van Bucer-deskundigen inmiddels aan de slag gegaan om de uitgave te verzorgen. De planning is dat de eerste resultaten op een congres in 2006 zullen worden gepresenteerd. Over enkele jaren moet het geheel van de Latijnse werken beschikbaar zijn. Brill in Leiden gaat de uitgave verzorgen.
Het tweede project van het nieuwe instituut betreft het onderzoek naar de theologische opleiding van predikanten in het Europa van de 16e eeuw. Daar is nog weinig studie van gemaakt, zegt prof. Selderhuis. „Waar kregen de predikanten hun opleiding? Hoe was in die tijd de relatie tussen kerk en universiteit? Welke stof behandelden de hoogleraren aan de universiteiten? Waarom moest de theologie een plaats krijgen aan de universiteit? Dat soort vragen is juist nu weer actueel, denk maar aan de huidige discussie over de opleiding van predikanten.” Volgens de Apeldoornse kerkhistoricus wilde de kerk in de 16e eeuw vanuit een diepe geloofsovertuiging dat predikanten hun opleiding kregen aan de universiteit. Dat was tegelijk een internationaal gebeuren: „Het was in die tijd gebruikelijk dat je aan meerdere universiteiten studeerde. Zo gingen de studenten vanuit ons land naar Genève en ook naar Heidelberg, zelfs toen de universiteit in Leiden er al was.”
Het eerste congres van het Instituut voor Reformatieonderzoek in het kader van het tweede project had in juni vorig jaar in Mainz plaats. Het is de bedoeling dat het onderzoekscentrum in 2005 een dergelijk congres in Apeldoorn organiseert.
Over onderwerpen van eventuele volgende projecten wil de directeur van het instituut niet veel kwijt. „Er is bijvoorbeeld van de werken van Melanchthon geen goede editie beschikbaar. Dat zou een project kunnen zijn. Ook op het terrein van de Nederlandse kerkgeschiedenis zijn genoeg thema’s die nog onderzoek vragen. Voorlopig hebben we echter de handen vol aan de twee lopende projecten.”
Naast de ’onderzoekspoot’ van het nieuwe instituut moet er een ’dienstverlenende poot’ komen. De bedoeling is dat er aan de TUA een reformatiecentrum komt waar op termijn alle primaire bronnen uit de tijd van de Reformatie en de belangrijkste secundaire bronnen over dit tijdvak, al dan niet digitaal, voorhanden zullen zijn. „Alles moet beschikbaar zijn”, zegt prof. Selderhuis. „Mensen moeten niet meer hoeven te reizen om bronnen te raadplegen. De geschriften van de Reformatie moeten gewoonweg toegankelijk zijn.”