Jos de Kock: Kerk moet jongeren inwijden in geloofsgemeenschap
ZWOLLE. „Als kerken geen zorg meer besteden aan de inwijding van jongeren in de geloofsgemeenschap, zijn ze bezig zichzelf langzaam maar zeker op te heffen”, aldus onderzoeker dr. Jos de Kock.
De Kock is werkzaam bij het Onderzoekscentrum voor Jeugd, Kerk en Cultuur (OJKC) van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). In Zwolle gaf hij gisteren een lezing over jeugdwerk in de kerk, als start van een serie colleges over het thema ”Jong en geloven”. De lezingen worden georganiseerd door AKZ+, een samenwerkingsverband van de theologische universiteiten in Apeldoorn en Kampen en Viaa Gereformeerde Hogeschool in Zwolle.
De Kock merkte op dat kerkelijk jeugdwerk meer moet zijn dan alleen het onderhouden van contacten met jongeren. „Het kerkelijk jeugdwerk moet staan in het teken van de inwijding van jongeren in de institutionele geloofsgemeenschap. Het doel van kerkelijk jeugdwerk is kinderen en jongeren deelgenoot maken van het Evangelie en de geloofsgemeenschap die dit Evangelie bewaart en van generatie op generatie doorgeeft.”
De onderzoeker benadrukte dat het kerkelijk jongerenwerk moet gebeuren vanuit het „inwijdingsperspectief.” Dat gaat verder dan gedachte-uitwisselingen over het geloof. „Bij inwijding wordt de jongere daadwerkelijk deelgenoot van de geloofsgemeenschap, waarbij ook deelname aan de sacramenten, het discipelschap en dienstbetoon horen.”
De Kock ziet in kerken diverse ontwikkelingen die het inwijdingsperspectief in de knel laten komen. Zo kan jeugdwerk te veel op individuele navolging gericht zijn en te weinig doen om de jeugd bij een lokale gemeente te betrekken. Behalve binding aan een lokale gemeente moet kerkelijk jeugdwerk echter inspanningen doen om de jongeren aan de kerkelijke traditie te verbinden, vindt hij.
Vloeibare verbanden
De Kock signaleert dat drie ontwikkelingen de aandacht voor de inwijding van jongeren doen verslappen. De eerste is dat christelijk jongerenwerk plaatsvindt in „vloeibare” en niet-kerkelijke verbanden. Daarnaast worden ouders de nieuwe jeugdwerkers, die de plaats innemen van een gespecialiseerde jongerenwerker of catecheet. Ten slotte komt de nadruk te liggen op missionaire activiteiten, terwijl het inwijdingsperspectief op de achtergrond raakt.
Volgens De Kock moet de inwijding van komende generaties hoog op de agenda van de Nederlandse kerken en christelijke geloofsgemeenschappen staan. Kerkleiders en kerkelijke jeugdwerkers moeten dan ook nadenken over de vraag hoe gestalte te geven aan die noodzakelijke inwijding van jongeren.
Anko Oussoren, medewerker van het Praktijkcentrum voor onderzoek en dienstverlening in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, gaf in een lezing praktische tips aan de ongeveer zestig aanwezige jeugdwerkers en ambtsdragers. Volgens Oussoren, die ook actief is als jeugdwerkleider, staat of valt het jeugdwerk met het vertrouwen in God.
Jongeren en ouderen kunnen innerlijk voor korte of langere tijd afscheid nemen van de kerk of van God. Een jeugdwerker kan jongeren niet vasthouden, „dat moet God Zelf doen. Jongeren mogen best wat ruimte krijgen als zij zoals de verloren zoon het kerkelijke nest enigszins wensen te verlaten”, aldus Oussoren, „net zoals de Vader van de verloren zoon Zijn jongen uiteindelijk de vrijheid gaf om te gaan.”