„Taliban, bevrijd ons van de schurken!”
APELDOORN. De opmars van de taliban in Kunduz is niet te begrijpen zonder de misstanden die daar heersen als gevolg van Amerika’s antitalibanbeleid.
„Bevrijd ons van deze schurken.” Al een aantal jaren is deze roep te horen uit de kelen van Afghaanse burgers, ook die in de stad Kunduz wonen. Met „schurken” worden geen talibanstrijders bedoeld maar plaatsgenoten die de omgeving onveilig maken met afpersing, roofmoorden en andersoortige willekeur.
Het gemak waarmee de taliban deze week de stad Kunduz konden innemen houdt verband met deze roep: de taliban hebben de bevolking van Kunduz beloofd hen te bevrijden van deze schurken.
Wrang is dat juist de Amerikanen mede debet zijn aan de misstanden op het Afghaanse platteland en in tal van steden. Als onderdeel van hun antiterreurbeleid leidden ze lokale leiders op tot krijgsheren die hun stad of dorp moesten verdedigen tegen oprukkende talibanstrijders. Dat was nodig omdat de Amerikanen zelf van plan waren (grotendeels) te vertrekken.
Een van die Amerikaanse bondgenoten was Rahimullah, een eenvoudige boer die de kans kreeg krijgsheer te worden toen de Amerikaanse soldaten hem geld, wapens en munitie aanboden om als antiterreureenheid te gaan fungeren in zijn omgeving. Dat liet Rahimullah zich geen tweede keer zeggen, en hij mobiliseerde zijn boerenknechten om als zijn soldaten niet de riek of de schop maar een heus machinegeweer ter hand te nemen. Behalve aan de opbouw van een Afghaans nationaal leger, werkten de Amerikanen aan de opbouw van dit soort dubieuze milities, waarover niemand enige controle had.
En dat hebben de burgers geweten, want al die gewapende boerenzoons weten wel raad met hun wapens: ze zorgen voor afpersing, roofmoord en ontvoeringen.
De milities staan bekend als ALP, Afghaanse Lokale Politie, en tellen inmiddels bijna 30.000 leden, allemaal snel opgeleide stedelingen en dorpsbewoners over wie niemand enige controle heeft en al helemaal niet de autoriteiten in het doorgaans ver weg gelegen hoofdstad Kabul.
Al geruime tijd klagen burgers over het wangedrag van deze milities. Iemand vergeleek hen ze „lintwormen, die ons leeg eten.” Vooral vanuit de provincie Kunduz in het noorden van het land, regende het de afgelopen jaren klachten over deze lokale terreur en klonk het meermalen: bevrijd ons van deze schurken!
Daarmee lijkt Afghanistan af te glijden naar de chaos die er ook was direct na de terugtrekking van de Russen in 1989. Van 1992 tot 1996 woedde er in het land een bloedige burgeroorlog waarbij tal van milities (moedjahedien) elkaar bestookten en afslachtten. Voor burgers was het een verschrikkelijke periode waar de taliban in de tweede helft van de jaren 90 een eind aan maakten. Ook toen werden ze in eerste instantie als brengers van orde en rust verwelkomd.
Van de centrale regering in Kabul is weinig positiefs te verwachten. Die is tot op het bot verdeeld vanwege de rivaliteit tussen president Ashraf Ghani en zijn vicepresident Abdullah Abdullah. De twee waren pas onder grote druk van het buitenland bereid tot samenwerking, maar dat was meer voor de bühne.
Tot in Kunduz werkte die verdeeldheid door: de gouverneur is een etnische pathaan en hij is aangesteld door Ghani. Het hoofd van de politie, aangesteld door Abdullah, is een Tadzjiek, en ook die twee liggen al geruime tijd met elkaar overhoop.
Niet enkel de taliban profiteren van het zwakke optreden van de centrale regering én de ellende die lokale krijgsheren veroorzaken, ook al-Qaida doet dat. Dat komt doordat binnen de taliban het zogenaamde Haqqaninetwerk de overhand lijkt te krijgen. En precies dit netwerk is de belangrijkste bondgenoot van al-Qaida.