De schreeuw van Van Gogh
Het komt regelmatig voor dat bezoekers van het Van Gogh Museum vragen waar ”De schreeuw” hangt. Ze denken dat het werk is gemaakt door de beroemde Nederlandse kunstenaar naar wie het museum is genoemd.
Het misverstand is wel een beetje begrijpelijk, vindt conservator Maite van Dijk. „Het geeft aan hoe wijdverbreid en algemeen geaccepteerd het idee van verwantschap tussen beide kunstenaars is.” En dan doelt ze op Van Gogh (1853-1890) en diens Noorse collega Edvard Much (1863-1944) – de werkelijke maker van ”De schreeuw”.
In het jaar dat wordt herdacht dat Van Gogh 125 jaar geleden een einde aan zijn leven maakte, komt het Van Gogh Museum met een ambitieuze tentoonstelling waarin het werk van Van Gogh en Munch voor het eerst op grote schaal is samengebracht. „De artistieke parallellen tussen hen, die voor het kunstminnende publiek altijd overduidelijk zijn geweest, werden nooit eerder diepgaand onderzocht”, zei directeur Axel Rüger bij de start van de tentoonstelling. „Toen dus conservatoren van het Van Gogh Museum in mei 2009 hun idee voor zo’n tentoonstellingsproject voorlegden aan collega’s van het Munchmuseum in Oslo, vond hun enthousiasme meteen weerklank bij de Munchspecialisten.”
Raakvlakken
En daarom hangt Munchs ”De schreeuw” nu inderdaad –tijdelijk– in het Van Gogh Museum, naast veel ander werk van de Noorse kunstenaar. Met meer dan honderd belangrijke werken, waaronder topstukken die zelden worden uitgeleend.
Centraal in de tentoonstelling staan de raakvlakken in het werk van beide kunstenaars, al is het niet zo dat de bezoeker voortdurend wordt uitgedaagd om mee te doen aan het spelletje ”zoek de verschillen”.
De overeenkomsten tussen Munch en Van Gogh zijn inderdaad opmerkelijk. Beiden werden geboren in een protestants-christelijke gezin met een tamelijk dominante vader. Het woord –de Bijbel– nam een centrale plaats in het gezinsleven in en zowel Van Gogh als Munch hebben hun leven lang veel geschreven. Beiden begonnen hun carrière in 1880, hoewel Munch tien jaar jonger was van Van Gogh. Beiden zochten in eigen land, ver van het vooruitstrevende Parijs, aanvankelijk aansluiting bij de naturalistische schilders. En beiden ontpopten zich tot eigenzinnige persoonlijkheden die, dwars tegen de heersende opvattingen in, radicaal andere kunst maakten.
Boerenleven
Bij Van Gogh begon het in 1885 met ”De aardappeleters”. Hij wilde graag schilder van het boerenleven worden en koos voor het tafereel van een boerenfamilie aan tafel. Maar het resultaat werd niet bijster gewaardeerd. De donkere kleuren en de karikaturale koppen riepen weerstand op van kijkers die de essentie misten.
Munch maakte in 1884 zijn eerste grote werk: ”Ochtend”, een schilderij van een dienstmeisje dat net wakker wordt. Eigenlijk was Munch vooral geïnteresseerd in het kleureffect van het ochtendlicht, maar de rauwe eerlijkheid van de scène wekte alleen maar afschuw bij kunstcritici: het meisje had vieze voeten!
Onbegrepen in eigen land zochten de Noor en de Nederlander hun toevlucht in Parijs, het centrum van alles wat nieuw en modern was, dé ontmoetingsplek waar nieuwe stromingen zoals impressionisme en pointillisme floreerden. Munch en Van Gogh experimenteerden gretig met nieuwe stijlen om zo tot heel eigen kunstwerken te komen. Ze streefden een radicale modernisering van de kunst na, ongeacht was anderen ervan vonden.
De kunstenaars liepen elkaar overigens steevast mis. Van Gogh heeft vermoedelijk zelfs nooit werk van Munch gezien. Maar voor Munch was de Nederlander een belangrijke inspiratiebron. Dat blijkt onder meer uit de opvallende overeenkomsten tussen Van Goghs ”De sterrennacht boven de Rhône” uit 1888 en Munchs ”Sterrennacht” uit 1922. De Noor moet tijdens het schilderen het doek van Van Gogh op zijn netvlies hebben gehad.
Kamers van het hart
De belangrijkste overeenkomst tussen Munch en Van Gogh is echter wel dat ze zich bezighielden met de grote vragen en emoties van het leven –over liefde, dood, lijden, troost, geboorte, hoop, angst– en die verbonden met hun eigen ervaringen. „Ze zochten naar een beeldtaal met een directe werking en waren bereid hun middelen voor dat doel tot het uiterste op te voeren”, licht Maite van Dijk toe. „Hun kunst was een middel om greep te krijgen op de raadselachtige essentie en betekenis van het bestaan.” Het ging, in Munchs woorden, om het weergeven van „de werkelijkheid vervormd door de kamers van het hart.” Niet de voorstelling als zodanig, maar de eigen, waarachtige kijk op de dingen was wat telde.
Het kunstenaarsschap had voor zowel Munch als Van Gogh een bijna religieus karakter; ze stelden hun leven onvoorwaardelijk in dienst van de kunst. Met hun buitengewone gevoeligheid en erfelijke ballast (Munch kwam uit een ziekelijk gezin waarin de dood nooit ver weg was; Van Gogh ging gebukt onder de gedachte dat hij zijn doodgeboren broertje Vincent in het gezin moest vervangen) bracht hen meer dan eens op de grens van de waanzin. Munch repte over ”levensangst”. „De levensangst heeft me achtervolgd sinds ik voor het eerst begon te denken – (…) Toch heb ik vaak het gevoel dat ik die levensangst nodig heb –dat die een noodzaak voor mij is– en dat ik niet zonder zou kunnen.” Van Gogh liet zich in vergelijkbare zin uit: „Maar ik denk maar aan wat Millet zeide: „Ik wil het lijden niet doen verdwijnen, want vaak is het juist dat waardoor de kunstenaars zich het krachtigst uitdrukken.”” Zijn streven was troost te bieden aan bedroefde harten.
Brandend penseel
Om het gevoel of idee achter hun kunst zo sterk mogelijk over te brengen, voerden Munch en Van Gogh hun beeldmiddelen tot het extreme op. Hun kleuren spatten van het doek, ze accentueerden vormen en lijnen, vereenvoudigden de realiteit. Ze zochten naar nieuwe perspectieven en uitsneden en legden grote nadruk op het gebruik van verf en andere materialen. „Van Gogh liet in zijn korte leven zijn vlam niet doven”, schreef Munch in 1933. „Zijn penselen waren vol vuur en gloed. Ik wilde mijn vlam ook niet laten doven en met brandend penseel tot het laatste moment schilderen.”
De schreeuw
Op een Avond wandelde ik met twee Vrienden over een Heuvelweg even buiten Kristiania (het toenmalige Oslo, RL). Mijn Ziel was in die Tijd door het Leven verscheurd – de Zon ging onder – trok zich in vuur en vlam achter de Horizon terug – Toen leek het of een Brandend Zwaard van Bloed het Hemelgewelf doorkliefde. De Lucht werd als Bloed – met vlijmende striemen van Vuur – de fjord – strekte zich dreigend uit in ijzig blauw – gele en rode Kleuren – krijsten bloedrood – op de Weg – en tegen de Reling – Het Gezicht van mijn Vrienden trok beangstigend geelwit weg – Ik voelde een luide Schreeuw – en ik hoorde ook echt een luide Schreeuw – De Kleuren van de Natuur – braken in stukken – de Omtrekken van de Natuur – de Omtrekken en de Kleuren kwamen sidderend in Beweging – Deze Lichttrillingen deden niet alleen mijn Oog Vibreren zij brachten ook mijn Oor aan het Trillen – zo dat ik werkelijk een Schreeuw hoorde – Toen maakte ik het Schilderij ”De schreeuw”.