CU-Kamerlid Schouten: „Arbeid is zo veel meer dan een productiefactor”
AMERSFOORT. We overwaarderen betaald werk, we oversubsidiëren schuld en we overschatten het belang van groei. Dat zijn de belangrijkste lessen uit ”Coöperatief kapitalisme”, een studie die het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie zaterdag lanceert op een congres in Amersfoort. CU-Kamerlid Schouten las de bundel al.
Een man, in het dagelijks leven kraanmachinist bij een christelijk bedrijf, krijgt een ernstig ongeluk en kan zijn werk niet meer doen. Zijn baas weigert zich daarbij neer te leggen, trekt de buidel en past de kraan aan. Het resultaat: de man werkt weer.
Het voorbeeld toont volgens CU-Kamerlid Schouten aan dat arbeid zo veel méér is dan een platte productiefactor die je als werkgever tegen zo laag mogelijk kosten en zo flexibel mogelijk inzet om zo veel mogelijk winst te maken. „Werkgevers en werknemers hebben een relatie met elkaar. Samen voegen zij waarde toe. Die wederzijdse relatie gaat veel verder dan in een dergelijk geval als werkgever zeggen: Dit is voor mij niet zo handig dus hier stopt mijn verantwoordelijkheid.”
Hoewel in de samenleving de focus op winstmaximalisatie en flexibele arbeid gemeengoed lijkt geworden, bemerkt Schouten in gesprekken met christelijke ondernemers dat zij vaak heel anders naar arbeid kijken. „Ze zijn zich ervan bewust dat werknemers hun belangrijkste kapitaal vormen. Daarom kijken ze vaak meer naar wat zij voor hun werknemers kunnen betekenen, dan dat ze zoeken naar mogelijkheden om op korte termijn de winst te verhogen door hun flexibele contractjes aan te bieden.” Het mooie is, zegt Schouten, dat deze werkgevers, tegen de trend van kostenreductie en globalisering in, „naar aardse maatstaven ook vrij succesvol zijn. Het kán dus. Wat op korte termijn duur lijkt, is op langere termijn misschien zelfs wel rendabeler, omdat je loyale werknemers terugkrijgt.”
Een dergelijke houding kan volgens Schouten als voorbeeld dienen voor de rest van de samenleving. „En ik zou wensen dat we ook hier in de Kamer de discussie over arbeid meer in dát perspectief voeren. Tegenwoordig benaderen we arbeid steeds meer als kille economische productiefactor, maar mensen zijn zo veel meer dan dát. Ze zijn de dragers van een cultuur binnen een onderneming. Als werkgever heb je daarom ook een enorme verantwoordelijkheid tegenover je mensen. Neem wat er nu in Wolfsburg bij Volkswagen gebeurt. Zoiets heeft grote gevolgen voor een complete gemeenschap die draait op zo’n autofabriek. Als bedrijf los je dit ook niet even op met het nalopen van wat testjes en excuses maken. Het vereist een persoonlijke bekering aan de top van zo’n bedrijf; dat ze daar inzien dat hun taak niet is om zo veel mogelijk auto’s te verkopen, maar eerlijk en oprecht te handelen. Door wetgeving en overheidsregels is zoiets niet af te dwingen. Het is meer een ethische vraag: Wát voor bedrijf wil je zijn?”
Toch focust het WI-rapport vooral op wat de politiek kan betekenen.
„De politiek heeft natuurlijk een rol in de economie. Het is niet dat wij hier niets doen. Sterker, juist ook door dingen verkeerd aan te pakken, is er door politici veel ellende veroorzaakt. Dat wij ons in Nederland zo diep in de schulden hebben gestoken, was juist gedreven door overheidsmaatregelen. De subsidiëring van schuld, bijvoorbeeld via de hypotheekrenteaftrek, moeten we daarom op termijn verder afbouwen. Daarbij is wel een goede timing van belang. Je moet ervoor waken dat je jongeren, die we nu opzadelen met een enorme studieschuld en die sowieso al amper een woning kunnen kopen omdat ze nauwelijks vaste contracten krijgen, het niet nóg moeilijker maakt.”
Tijdens de laatste verkiezingscampagne stelde premier Rutte dat het juist goed is dat er steeds minder vaste banen komen.
„Ik vind het echt heel raar als dát je doel is. Wat mij betreft moeten we juist kritischer naar flexibilisering kijken. Maar eigenlijk moeten we nog een andere vraag stellen. Namelijk: wat voor soort samenleving willen we nastreven? Neem de wens van de overheid dat we meer voor elkaar gaan zorgen. Veel beleid is daarop gericht. En dat is goed. Maar als je tegelijk de druk opvoert bij gezinnen om méér betaald werk te doen, dan wil je dingen die niet met elkaar samengaan. Dan gaat een samenleving piepen en kraken. Doordat het kabinet het doel van meer betaalde banen echter heilig heeft verklaard, lijkt alles geoorloofd, tot exploderende belastingverschillen tussen een- en tweeverdieners aan toe. Ik hoop dat we echter ook de waarde van onbetaald werk blijven zien. De gedachte lijkt nu: als het niet meetelt in het bbp, dan is het niet relevant. Maar dan mis je wel een heel deel van de samenleving.”
Wat sprak u verder nog aan?
„Een mooi element vond ik het belang van een rustdag. We zijn vaak bezig met ”meer, meer, meer” en verliezen zo uit het oog wat écht waarde heeft: geloof, relaties, genieten van wat God ons gegeven heeft. Dat lopen we allemaal voorbij. Mensen komen ook onder toenemende druk te staan. Ik spreek weleens vrienden uit Israël; wist je dat ze daar het woord ”overspannen” niet eens kennen? Het debat over de waarde van een collectieve rustdag wil ik daarom volop blijven voeren. Niet alleen omdat God ons een rustdag heeft opgedragen, maar óók omdat het zegenrijk is voor iedereen. Hij heeft dit gebod niet gegeven om ons te belemmeren, maar omdat Hij ons welbevinden op het oog heeft. Wat ik in dit licht trouwens verbazend vind, is dat een partij als GroenLinks, die nu in de media zo ageert tegen de ‘economisering’ van de samenleving, er juist het hardst om gestreden heeft dat op zondag de winkels open kunnen.”
Pleidooi voor coöperatief kapitalisme
In ”Coöperatief kapitalisme” kijkt het WI van de CU met een „christelijksociale” bril naar economische dilemma’s rond werk, geld en groei. Op alle terreinen komt het met aanbevelingen. Hieronder een greep:
verlaag de loonkosten voor laag opgeleiden;
laat ontslag altijd via de rechter lopen en schrap de ”preventieve toets”;
waardeer mantelzorg en vrijwilligerswerk meer;
bouw de hoge hypotheekschulden verder af;
verhoog de kapitaalbuffers voor banken;
beschouw groei niet als doel, maar als „indicator.”