Geheel Israël
Romeinen 11:25
„Totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden.”
Hier wordt gesproken van gehéél Israël, in tegenstelling met dat deel waarover de verharding was uitgesproken. Tot nu toe waren er maar weinigen geweest uit Israël, in vergelijking met de volle menigte van het volk dat de zaligheid verkregen had. De apostel verstaat dan onder geheel Israël hetzelfde als wat hij (vers 12) de volheid van de Joden heeft genoemd. Dit gehele Israël zal zalig worden. Duidelijk staat dit tegenover de verharding die voor een déél over Israël gekomen is.
Dus kan het zalig worden van gans Israël niet anders betekenen dan dat zij van het oordeel der verharding verlost worden. Zij zullen overtuigd worden van de waarheid van het Evangelie, om zich aan Christus te onderwerpen door geloof en bekering. Dat zijn de twee voorwaarden van het verbond der genade, waaraan de belofte van de zaligheid is vastgehecht. „Wanneer het tot de Heere zal bekeerd zijn, wordt het deksel weggenomen” (2 Korinthe 3:16). Ja, men moet eens horen met welk een ijver zij dit begeren zullen, uit Psalm 85:5-9. „Breng ons weder, o God onzes heils! en doe te niet Uw toornigheid over ons. Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Zult Gij Uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? Zult Gij ons niet weder levend maken, opdat Uw volk zich in U verblijde? Toon ons Uw goedertierenheid, o Heere, en geef ons Uw heil.” Zie ook Jesaja 63:15-17.
Petrus Curtenius, predikant te Amsterdam
(”De zwaarste plaatsen der brieven van Paulus”, 1766-1777)