Kostwinner wordt kostverliezer
Het bericht in deze krant dat alleenverdieners door de plannen van het kabinet in 2016 tot vijf keer meer belasting betalen dan tweeverdieners, haalde niet alleen het debat met de premier, maar leidde ook op de sociale media tot beroering. Naast ergernissen over de situatie rezen er ook vragen. Want dat rekenvoorbeeld, hoe zít dat precies?
Ja, hoe zit dat precies?
Laten we even bij het begin beginnen. Al lange tijd besteedt deze krant regelmatig aandacht aan de fiscale behandeling van alleenverdieners. Sinds de overheid in de jaren tachtig het Nederlandse belastingstelsel sterk op individuele leest is gaan schoeien, is de financiële positie van kostwinners steeds verder ondermijnd.
In 1986 bepleitte emeritus hoogleraar fiscale economie prof. dr. Leo Stevens tijdens zijn oratie aan de Erasmus Universiteit daarom al om de draagkracht op gezinsniveau weer een grotere rol te geven in het fiscale stelsel, zodat gelijke gezinsinkomens ook gelijk zouden worden belast. Net zoals bij de verstrekking van toeslagen, zoals de huur- of de zorgtoeslag, het gezinsinkomen bepalend is voor de draagkracht en dus de toelage, zou het gezinsinkomen volgens hem ook bepalend moeten zijn voor de belastingdruk.
Maar zonder resultaat. In verhouding met tweeverdieners zijn kostwinners met een gelijk gezinsinkomen sinds 1986 feitelijk alleen maar meer belasting gaan betalen.
Zeker sinds het kabinet-Balkenende IV (CDA, CU en PvdA) in 2007 besloot de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner (ook wel de ‘aanrechtsubsidie’ genoemd) in stapjes af te schaffen, neemt de kloof tussen een- en tweeverdieners ieder jaar toe.
Toch is het afknijpen van de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner lang niet de enige knop waaraan de overheid draait om het kostwinnerschap fiscaal te ontmoedigen. Om meer vrouwen de arbeidsmarkt op te krijgen en hen te prikkelen om meer uren te werken, is de overheid de bestaande heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting) steeds meer gaan inzetten als ”tweeverdienersbonussen”, door deze kortingen op de te betalen belasting te verhogen en steeds meer inkomensafhankelijk te maken.
In 2009 stelde het kabinet zelf ook al vast dat de hoogte van de diverse heffingskortingen, die ooit waren gerelateerd aan feitelijke kosten (zoals het arbeidskostenforfait), inmiddels bepaald worden op basis van platte „politieke wensen rondom de prikkelwerking van deze kortingen.”
Het gevolg is dat, bij een gelijk gezinsinkomen, kostwinners hiervan veel minder profiteren dan tweeverdieners met een gelijk gezinsinkomen.
Dan nu graag dat voorbeeld.
Juist, het voorbeeld. Sinds 2009 heeft deze krant verschillende keren berekeningen gepubliceerd van hoogleraar staats- en bestuursrecht prof. mr. Jos Teunissen, een van de grootste criticasters van het huidige fiscale overheidsbeleid. In 2009 –het jaar waarin de geleidelijke afbouw van de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner is ingezet– bleek hieruit dat een alleenverdienersgezin met een inkomen van 40.000 euro tot bijna twee keer meer (84 procent meer) belasting betaalde dan een tweeverdienershuishouden met hetzelfde gezinsinkomen.
Onder het huidige kabinet-Rutte II is de kloof tussen een- en tweeverdieners echter nog fors verder toegenomen. Heffingskortingen zijn door dit kabinet aanmerkelijk verhoogd en extra inkomensafhankelijk gemaakt. Opnieuw met grote positieve gevolgen voor tweeverdieners, maar niet voor kostwinners.
Uit nieuwe berekeningen van Teunissen bleek in 2013 dat het verschil tussen alleenverdieners en tweeverdieners hierdoor tijdens de huidige kabinetsperiode zelfs zou oplopen, van maximaal bijna twee naar ruim drie keer zo veel belasting voor een kostwinnersgezin in vergelijking met tweeverdieners.
De plannen die het kabinet vorige week presenteerde doen hier, zoals Teunissen vorige week becijferde, echter nog een forse schep bovenop. Als de plannen doorgaan, betalen kostwinners met een inkomen van 40.000 euro in 2016 tot ruim vijf keer meer belasting dan tweeverdieners met hetzelfde gezinsinkomen. In andere woorden: waar de kostwinner over zijn inkomen gemiddeld ruim 25 procent belasting betaalt, is dat voor de tweeverdieners in dit voorbeeld minder dan 5 procent.
Waardoor is dat verschil zo groot?
Dat is goed te zien in het hiernaast afgebeelde overzicht. Anders dan premier Rutte vorige week aangaf, heeft het met de progressie in de inkomstenbelasting –waarbij een hoger inkomen door het oplopende schijventarief tegen een hoger belastingtarief wordt belast– nauwelijks te maken. Ook de gestage afbouw van de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner is niet dé verklaring. Het grote verschil wordt veroorzaakt doordat de heffingskortingen opnieuw verder worden verhoogd en opnieuw sterker inkomensafhankelijk worden gemaakt. Waar een tweeverdienersgezin met een gezamenlijk inkomen van 40.000 euro in 2009 nog opgeteld 8377 euro aan heffingskortingen incasseerde, is dat in 2016 opgelopen tot maar liefst 12.628 euro. Kostwinnersgezinnen met hetzelfde gezinsinkomen zijn per saldo juist slechter af dan in 2009.
Mijn partner werkt ook. Maar wij betalen echt wel meer belasting.
Dat kan heel goed. Maar dat doet niets af aan dit specifieke voorbeeld. Hierbij is vooral het volgende relevant: in het cijfervoorbeeld verdienen beide partners in het tweeverdienersgezin elk 20.000 euro. Dat is niet zonder reden. In het huidige belastingstelsel geldt namelijk dat, ongeacht de hoogte van het gezinsinkomen, het fiscaal gezien altijd het gunstigst is wanneer beide partners 50 procent van dat inkomen verdienen. Daarmee lijkt de overheid dit impliciet in haar belastingwetgeving als norm te hebben verheven.
Voor iedere euro die vanaf dit optimum de ene partner méér gaat verdienen dan de andere, geldt dat de belastingdruk hoger wordt. Dit wordt dus feitelijk fiscaal ‘bestraft’. Het slechtst af is de kostwinnerssituatie, waarbij een van beide partners 100 procent van het gezinsinkomen verdient en de andere partner niets. In de praktijk kent Nederland echter een groot aantal ‘anderhalfverdieners’, waarbij de ene partner, doorgaans de vrouw, ongeveer de helft minder verdient dan de andere partner. Ook zij profiteren dus niet optimaal van het belastingstelsel, al is het verschil in belastingdruk vergeleken met een kostwinnersgezin met hetzelfde gezinsinkomen in dat geval kleiner dan een factor 5.
Maar is het voorbeeld dan wel eerlijk?
Absoluut, want het is waarheidsgetrouw. Dat gaf Rutte afgelopen donderdag ook toe tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Hoewel hij het voorbeeld „extreem” noemde, erkende hij dat het in de praktijk wel degelijk voorkomt, zij het „niet veel.”
Dat in de meeste gezinnen de ene partner een groter deel van het in komen inbrengt dan de andere partner is echter evenzeer waar. Voor een deel komt dit doordat veel mensen helemaal niet weten dat het fiscaal gezien optimaal kan zijn wanneer beide partners ongeveer evenveel verdienen. In een interview met deze krant stelde Lex Borghans, hoogleraar arbeidseconomie en sociaal beleid aan de Universiteit Maastricht, dat het hem, omdat de verschillen zo groot zijn, verbaasde dat er niet „veel méér gezinnen zijn waar partners doelbewust hun inkomensaanbreng fiscaal zo gunstig mogelijk verdelen.”
Anderzijds is het voor veel gezinnen, omdat beide partners een verschillende verdiencapaciteit hebben, ook niet goed mogelijk om ervoor te zorgen dat beide partners ongeveer de helft van het gezinsinkomen verdienen. Vooral gezinnen waarin beide partners gelijkwaardig zijn opgeleid kunnen dus vrij gemakkelijk profiteren van alle belastingvoordelen.
Verder is er in het genoemde voorbeeld nog niet eens gekeken naar wat er gebeurt als het tweeverdienersgezin gebruikmaakt van kinderopvang, en dus de kinderopvangtoeslag incasseert. Die vergoeding, ook bedoeld om het tweeverdienerschap te stimuleren, stijgt komend jaar naar 80,3 procent van de opvangkosten voor het eerste kind tot 94 procent voor de opvangkosten voor volgende kinderen. Met een of meer kinderen een of meer dagen per week in de opvang, is het niet denkbeeldig dat een dergelijk gezin na aftrek van belastingkortingen en de kinderopvangtoeslag de staat geen belasting meer opbrengt maar per saldo (fors) geld kost.
Met andere woorden: belastingkortingen die eigenlijk bedoeld zijn om het tweeverdienerschap te stimuleren in de hoop dat er meer mensen gaan werken zodat de belastinginkomsten stijgen, hebben dan juist als gevolg dat er niet meer, maar mínder belasting binnenkomt.
Volgens deskundigen zoals Stevens, Teunissen en Borghans zou de overheid de binnen een gezin –de private sfeer bij uitstek– aan de keukentafel gemaakte keuzen over de onderlinge taakverdeling moeten respecteren, in plaats van fiscaal benadelen. Nog ‘oneerlijker’ wordt het wanneer je bedenkt dat de overheid álle gezinnen waar iemand thuiszit meer belasting laat betalen. Zélfs wanneer, bijvoorbeeld in gezinnen waar sprake is van chronische ziekte of handicaps, het kostwinnerschap niet eens een vrijwillige keuze is, maar de enige mogelijkheid. Het voorbeeld is dus stukken eerlijker dan de huidige fiscale situatie.
Het gaat steeds over kostwinnersgezinnen vergeleken met tweeverdieners. Maar alleenstaanden, die zijn toch ook de dupe van het huidige stelsel?
Een alleenverdiener met een inkomen van 40.000 euro betaalt, tot het moment dat in 2024 de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partner binnen gezinnen volledig is afgebouwd, inderdaad zelfs nog meer belasting dan een kostwinnersgezin. Hoewel daar tegenover staat dat een alleenstaande ook geen (wettelijke) onderhoudsplicht heeft tegenover een partner, geldt dus dat alleenstaanden evenzeer een hoge belastingdruk kennen in vergelijking met tweeverdieners. Beide groepen, kostwinners en alleenverdieners, zouden dus baat hebben bij een belastingstelsel dat meer ‘leefvormneutraal’ is.