Verharding
Romeinen 11:25/26a
„Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden.”
Door een rechtvaardige straf heeft God Israël, om het versmaden van de middelen der genade, aan het oordeel der verharding overgegeven. Hun ogen zijn gesloten, hun oren verzwaard en hun hart is vet of dik gemaakt om niet te zien met hun ogen, niet te horen met hun oren en niet te verstaan met hun hart. Daarom konden zij niet geloven. Jesaja had gezegd: „Hij heeft hun ogen verblind en hun harten verhard, opdat zij met de ogen niet zien, noch met het hart verstaan en zij bekeerd worden en Ik hen genees” (vergelijk Johannes 12:39, 40; Jesaja 6:9, 10; Ezechiël 12:2; Zacharia 7:39; Mattheüs 13:13-15; Hand. 28:25-27). De apostel zegt: „De uitverkorenen hebben het verkregen en de anderen zijn verhard geworden, gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest des diepen slaaps, ogen om niet te zien en oren om niet te horen tot op deze dag.” En David zegt (Psalm 69:23-29): „Hun tafel worde tot een strik en tot een val en tot een aanstoot en tot een vergelding voor hen…”
Wanneer het licht weggaat, volgt aanstonds duisternis. Dan loopt een mens groot gevaar om te vallen. Zo kon het niet anders dan dat toen God het licht van Zijn Evangelie aan de Joden onttrok, zij moesten omzwerven in duisternis. Al eerder was het uitwendige oordeel genoemd: hun verbanning, verstoting, verwerping en afbreking (Romeinen 9:3; 11:1-15).
Petrus Curtenius, predikant te Amsterdam (”De zwaarste plaatsen der brieven van Paulus”, 1766-1777)