Opinie

Augustinus brengt tijdloze boodschap

Augustinus blijft boeien. Het zegt iets over de grootheid van de kerkvader dat zijn geschriften uitgegeven blijven worden. De laatste jaren lijkt er in het Nederlandse taalgebied zelfs sprake van een heuse Augustinus-revival. Dat is verheugend, want Augustinus behoort zonder meer tot de grootste theologen –als hij niet de grootste ís– die de kerk heeft voortgebracht

dr. M. Klaassen

12 September 2015 20:58Gewijzigd op 15 November 2020 21:44
beeld RD
beeld RD

Vele van Augustinus’ titels zagen al het licht. Recent verschenen voor het eerst zijn zogenaamde antipelagiaanse geschriften in het Nederlands. Dat is belangwekkend voor zowel rooms-katholieken als protestanten voor wie de Afrikaanse kerkvader een gemeenschappelijke bron van inspiratie is.

De zogenaamde antipelagiaanse geschriften zijn de boeken die Augustinus schreef in reactie op de uitlatingen van Pelagius en verwante theologen. De positie die Augustinus hierin verwoordt, lag overigens al jaren vast. Lezing van Paulus’ Romeinenbrief aan het begin van zijn episcopaat overtuigde hem ervan –in tegenstelling tot wat hij toen dacht– dat genade losstaat van menselijke verdienste en dat het ontstaan van het geloof een gave van God is. Terugblikkend op deze ontdekking schrijft hij later: „Ik vocht voor de vrije wil van de mens, maar de genade van God overwon.”

In de pelagiaanse controverse die jaren later losbarstte, was de verhouding tussen menselijke vrijheid en Gods genade in het geding. Augustinus vertelt hoe Pelagius geïrriteerd reageerde toen hij kennisnam van zijn bekende gebed uit de ”Belijdenissen”: „Geef wat U beveelt, en beveel wat U wilt.” In de optiek van Augustinus kende Pelagius een te grote rol toe aan de menselijke vermogens om God te dienen, ten koste van Gods genade. Een in het oog springend punt was de ontkenning van de leer van de erfzonde. Mensen zijn dan geen zondaars omdat ze delen in Adams schuld, maar omdat ze zelf ervoor kiezen te zondigen. Ieder is dan dus zelf verantwoordelijk voor zijn zonden en kan de schuld niet afschuiven op Adam. Dit is in flagrante tegenspraak met wat de apostel Paulus in Romeinen 5 leert.

Verkiezing

In het geschrift ”Over de menselijke natuur en de genade” maakt Augustinus duidelijk dat, als gevolg van de erfzonde, de menselijke natuur dermate aangetast is dat de mens niet meer uit eigen beweging, vrije wil, zich tot God kan keren. De mens heeft wel een vrije wil om te zondigen, maar om naar de gerechtigheid terug te keren, „heeft hij een Geneesheer nodig, aangezien hij niet meer gezond is; heeft hij iemand nodig, die hem levend maakt, omdat hij dood is” (XXIII, 25). Met scherpe bewoordingen komt Augustinus op voor de boodschap dat mensen alleen door de genade van Christus gered kunnen worden: wie meent zich door zijn eigen natuur te kunnen rechtvaardigen, heeft Christus overbodig gemaakt.

In een tweetal geschriften, ”Over de voorbestemming van de heiligen” en ”Over het geschenk van de volharding”, gaat Augustinus in op de voorbestemming –verkiezing– en de volharding in het geloof. Hierbij neemt hij afstand van zijn vroegere visie, toen hij nog dacht dat God mensen verkoos omdat Hij wist wie –uit eigen beweging– in Hem geloven zouden. Augustinus ontdekte toen dat geloof niet in de eerste plaats berust op een menselijke keuze, maar op Gods verkiezende genade. God verkiest niet omdat mensen geloven, maar opdat ze geloven. Op de vraag of het dan niet onrechtvaardig is dat God de een wel geloof schenkt en de ander niet, antwoordt hij: als Hij Zich ontfermt, geeft Hij wel­daden; als Hij echter verhardt, geeft Hij wat verdiend is (VIII, 14). Zalig worden gebeurt uit genade en hangt niet af van wie wil of van wie zich beijvert, maar van de erbarmende God.

Dat redding een gave van God is, blijkt ook uit de gebedspraktijk, zo merkt Augustinus scherpzinnig op. Immers, wat voor zin heeft het om te bidden om het behoud van mensen als God niet bij machte is dat te bewerken, maar het afhangt van de menselijke wil? Toch laat de Schrift overduidelijk zien dat de apostelen verwachtten dat God op het gebed mensenharten neigen zal tot geloof. Die genade beperkt zich niet alleen tot het begin van het geloof, maar betreft het hele leven van het geloof. Om zalig te worden, moet men volharden. Ook de volharding is een gave van God. Er is telkens weer nieuwe genade nodig om staande te blijven op de weg van het geloof. Dat betekent dat het geloofsleven per definitie een afhankelijk leven is; een leven in afhankelijkheid van Hem zonder Wie gelovigen niets kunnen doen (Joh. 15).

Evangelieverkondiging

Maar maakt de benadrukking van Gods genade en verkiezing geen zorgeloze of onverschillige mensen? Dat is denkbaar, maar Augustinus snijdt die gedachte resoluut de pas af. Paulus geloofde niet alleen in de verkiezing, maar evenzeer in de noodzaak van de Evangelieverkondiging. Het eerste is de bron, het tweede het middel. En diezelfde apostel stelt niet alleen dat God het „willen als het werken” bewerkt, maar ook dat het zaak is om zich tot het uiterste in te zetten om de zaligheid te bewerken.

Het is verheugend dat, dankzij de noeste vertaalarbeid van wijlen ds. I. Wisse, deze belangrijke bundel verschenen is. Hoewel het geen gemakkelijke lectuur is, maakt de bundel inzichtelijk waarom de Afrikaanse kerkleraar met recht de titel ”doctor gratiae” verworven heeft. Hoewel de geschriften 1600 jaar oud zijn, bevatten ze een tijdloze boodschap: de noodzakelijke en onweerstaanbare genade van God voor gevallen zondaren. De kerkgeschiedenis heeft geleerd dat de discussie hierover steeds weer terugkeert, zoals blijkt uit de strijd tussen Arminius en Gomarus en de discussie vandaag tussen reformatorischen en evangelischen.

Rome en Reformatie

Kardinaal John Henry Newman, die de overstap maakte van de Anglicaanse Kerk naar de Rooms-Katholieke Kerk, heeft eens gezegd dat wie diep teruggaat in de geschiedenis ophoudt een protestant te zijn. Het is de vraag of dat juist is. De antipelagiaanse Augustinus is een belangrijke bron geweest voor de reformatoren. Philip Schaff noemde hem dan ook de „kerkvader van de Reformatie.” Augustinus’ spreken over erfzonde, vrije wil en verkiezing was een belangrijke inspiratiebron in de afwijzing van het semipelagianisme van de late middeleeuwen. Er kan gesteld worden dat zijn genadeleer het meest recht is gedaan in de stromingen die hun bron vinden in de Reformatie.

De radicaliteit van zijn visie op genade en verkiezing heeft veel rooms-katholieken in verlegenheid gebracht. Zo meent Augustinus­kenner Paul van Geest dat het verlangen naar genade en liefde bij de latere Augustinus is „verduisterd door de speculatie.” Anderen gaan nog verder en menen dat Augustinus zelfs afwijkt van de traditie voor hem. Zijn visie op erfzonde zou een novum zijn dat noch bij Paulus, noch bij de kerkvaders voor hem terug te vinden is. Zoals Peter Sanlon echter onlangs in een belangrijk opstel heeft aangetoond, is dat niet juist. Hoe dan ook, in de rooms-katholieke traditie is –zoals kerkhistoricus Eginhard Meijering opmerkte– de harde lijn van Augustinus in het algemeen afgezwakt. In haar optiek betekent Augustinus’ visie een bedreiging van de menselijke vrijheid, verantwoordelijkheid en waardigheid.

En dat is jammer. Want in plaats van dat zijn genadeleer een enorme schaduw over Europa heeft geworpen (Kurt Flasch), is Augustinus’ opvatting juist een bron van hoop. Zoals bij de slavenkapitein John Newton, die na een liederlijk leven Gods genade ontmoette en Hem daarvoor alle lof toeschreef:

Genade, zo oneindig groot.

Dat ik, die ’t niet verdien

het leven vond, want ik was dood

en blind, maar nu kan ’k zien.

Daarom zou het goed zijn als én protestanten én rooms-katholieken zich herbronnen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer