Paula Murre geeft taalles aan Sudanese asielzoekers
’s-GRAVENPOLDER. „Ik ben rijk gezegend en wil graag iets voor anderen betekenen. Ten diepste om hun te laten zien hoe goed het leven met de Heere is.” Paula Murre-Pieper uit ’s-Gravenpolder komt wekelijks bij asielzoekers over de vloer.
Het begon ruim drie jaar geleden te kriebelen bij Murre (54). Ze is gehuwd en moeder van zeven kinderen, van wie er nog twee thuis wonen. De voormalige basisschoollerares kreeg wat meer tijd en wilde er graag iets bij doen.
Murre reageerde op een oproep van VluchtelingenWerk Nederland voor een taalcoach. „Ik geniet van het moederschap, maar vind het ook fijn om iets voor anderen te doen.”
Het leek haar, zelf lid van de gereformeerde gemeente, daarnaast boeiend om buiten de eigen kring te kijken. Lange tijd bezocht ze het asielzoekerscentrum in Goes. Tegenwoordig komt ze wekelijks bij een Sudanees gezin met een verblijfsvergunning.
Hoe krijgen de taallessen vorm?
„Bij de eerste kennismaking laat ik altijd wat foto’s van ons gezin zien. Dat geeft gelijk gespreksstof. Ik begin met plaatjes en losse woorden. Vervolgens lezen we uit boekjes en tijdschriften en soms uit de Bijbel of een kinderbijbel. Mensen gaan ook naar school. Ik help met dingen die ze niet begrepen hebben. De sfeer is altijd ongedwongen. Het uitspreken van woorden met ”ui” en ”g” zorgt altijd voor veel hilariteit.
Om een beetje te voelen welke moeilijkheden asielzoekers moeten overwinnen, heb ik een paar Perzische woorden proberen te leren en dat viel niet mee. De vrouw in het Sudanese gezin waar ik nu kom, leerde nooit lezen, schrijven en rekenen. Ze kent ook geen Engels. Een gesprek verliep daarom in het begin vaak met handen en voeten en plaatjes.”
Worden de lessen gewaardeerd?
„Ja, asielzoekers vinden het fijn als ik kom. Ze maken vaak heerlijke dingen voor me klaar, die ik met m’n handen op mag eten.
Eens verraste een Iraans echtpaar mij met een tafel vol lekkere hapjes. Op die manier vieren Iraniërs het Perzisch Nieuwjaar. Elk gerecht heeft een symbolische betekenis. Eieren staan bijvoorbeeld voor vruchtbaarheid, een appel voor gezondheid en een goudvis voor het leven. Die vis hoefde ik gelukkig niet op te eten.”
Zijn de contacten verrijkend?
„Ik verwonder mij vaak dat ik dit vrijwilligerswerk doen mag. Ik besef extra hoe rijk wij in het Westen gezegend zijn en dat het niet vanzelfsprekend is dat ons de woorden Gods zijn toebetrouwd.
Mesareth, de eerste vrouw bij wie ik kwam, was een christin uit Eritrea. Vaak nam ik iets voor haar mee. Ook in de week voor Pasen. Zij wilde het dit keer niet hebben, omdat die week een vastenweek voor haar is. Dit zette mij aan het denken, want hoe breng ik die week door? Tegelijkertijd vormde het een aanleiding om met elkaar over Goede Vrijdag en Pasen te praten.”
Wat vindt u moeilijk?
„Hoe ik mij moet opstellen als mensen hun eigen godsdienst praktiseren. Ik ben natuurlijk in de eerste plaats taalcoach en probeer vluchtelingen daarnaast met praktische zaken te helpen. Het is de wens van VluchtelingenWerk Nederland om niet te evangeliseren, maar ik mag wel antwoorden geven op vragen over mijn geloof.
Ik heb lange tijd goed contact gehad met Sita, een hindoestaanse uit Nepal. Ze kwam bij ons thuis en heeft de doopdienst van een van onze kleinkinderen bijgewoond. Toen ik eens met haar over de Zeelandbrug reed, had ze rozenblaadjes en rijst bij zich. Ze wilde dit offeren aan de vissen.
Ik ben gestopt en Sita is naar het water gelopen. Ik bleef biddend om wijsheid achter. Toen Sita terugkwam, heb ik haar verteld over onze dankdag en over het offer van de Heere Jezus. Zo probeer je aan te sluiten bij hun leefwereld. Achteraf was ik verwonderd dat ik iets mocht vertellen over de rijkdom van het leven met de Heere Jezus.”
Maakt u zich zorgen over de huidige vluchtelingenstroom?
„De Heere heeft ons hier wat mee te zeggen. Wat kunnen wij doen, persoonlijk en als kerken? Wij mogen niet wegkijken, maar we moeten biddend zoeken naar wat wij kunnen betekenen.”