Geen reden om conclusie in boek ”God in de oorlog” te herschrijven
Er is vooralsnog geen reden om een paragraaf uit het boek ”God in de oorlog” te herschrijven, reageert prof. dr. J. Th. M. Bank op G. J. Kok (RD 31-8).
Historische fouten dienen onverwijld te worden hersteld. Maar even stellig moet de historische context worden verdedigd ten aanzien van de kritische beschouwing van G. J. Kok over mijn studie ”God in de oorlog. De rol van de Kerk in Europa, 1939-1945”. De historische context is van belang, omdat daarmee ook het perspectief is gegeven waarbinnen de oorlog en bezetting in Nederland –een van de bezette staten– worden behandeld.
Het kan blijkbaar niet genoeg worden benadrukt: het boek is het resultaat van een streven om een geschiedenis van kerken in Europa in de Tweede Wereldoorlog te schrijven. De dimensie is Europees. Ik heb ervoor gekozen om vier grote varianten van het christendom te bestuderen: het katholicisme, de oosterse orthodoxie, het lutheranisme en het calvinisme. Het laatste toont –het zal de Nederlandse lezer niet verbazen– een grote variatie aan richtingen. Toch zijn er enkele opmerkelijke conclusies te trekken.
De eerste is de nationale betekenis van gereformeerde kerken in landen waar het calvinisme blijvend aanwezig is. De Franse Gereformeerde Kerk kon zich tot op zekere hoogte goed vinden in de (antiklerikale) Derde Republiek. De Gereformeerde Kerk in Hongarije heeft zich sterk met de Hongaarse natiestaat verbonden. Dat leidde ertoe dat haar bisschoppen –tevens lid van het Hogerhuis– wetsvoorstellen hebben gesteund die aanleiding gaven tot een oplopende discriminatie van Joden.
In nazi-Duitsland zijn het daarentegen gereformeerde predikanten geweest die de oppositie tegen nazi-regime en nazi-ideologie in de zogeheten Bekennende Kirche (Belijdende Kerk) hebben gecreëerd. Zij waren de initiatiefnemers van een oppositionele geloofsbelijdenis in de Duitse Evangelische Kerk, die vanouds door het lutheranisme werd gedomineerd; een kerk met een diep geworteld respect voor haar wereldse overheid. Bijzondere vermelding verdient uiteraard de gereformeerde theoloog Karl Barth, van wie een grote en inspirerende invloed is uitgegaan op een jonge generatie calvinistische predikanten in Frankrijk, Nederland, Tsjechoslowakije en de Scandinavische landen.
In dat Europese licht heb ik ook het kenmerkende gereformeerde verzet in Nederland willen plaatsen: de initiatieven van ds. Frits Slomp en Helena Kuipers-Rietberg, die hebben geresulteerd in een Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. Dat past in een Europees patroon. Protestantse kernen hebben in diverse landen op plaatselijk niveau hulp –efficiënte hulp– kunnen bieden aan vervolgden. Dat geldt voor de hugenoten in de Cevennes (Le Chambon sur Lignon), voor de waldenzen in de Italiaanse Alpen, voor de baptisten in de Oekraïne; en voor de structuur van de Gereformeerde Kerken in Nederland met hun nadruk op plaatselijke zelfstandigheid.
De heer Kok en ik verschillen niet van mening over deze feiten. Ik hecht er evenwel aan het Europese patroon te benadrukken; en dus deze uit te tillen uit een nationaal kader. Daardoor wordt een specifieke eigenzinnigheid van kleine en middelgrote protestantse gemeenschappen zichtbaar, gemeenschappen waarbij vervolgden –vervolgde Joden maar ook politieke dissidenten– in de oorlog onderdak en onderduik hebben gevonden.
Een onjuiste bewering in mijn boek moet worden gecorrigeerd. De Gereformeerde Kerken hebben wel degelijk in oktober 1940 deelgenomen aan het eerste protest van het Convent van Kerken aan het adres van Seyss-Inquart tegen de eerste maatregel van discriminatie van Joden: de ”Ariërverklaring”, waardoor Joodse ambtenaren uit de overheidsdienst werden verwijderd. Op dat moment vertegenwoordigde Herman Huber Kuyper, de zoon van Abraham Kuyper, zijn kerken in het nieuw opgerichte samenwerkingsorgaan.
Toch kan er bij dit protest wel een relativerende kanttekening worden gemaakt. Kuyper heeft het adres aan Seyss-Inquart eerst aan de zijnen bekend willen maken, wanneer diens antwoord zou zijn ontvangen. De verzending van een kort bericht daarover aan de gereformeerde kerkenraden werd om de een of andere reden vertraagd. En in het weekblad De Heraut liet hij opnemen dat hij de voorlezing van het adres in de kerken onraadzaam had geacht. Een en ander betekende dat hier en daar gereformeerde kerkgangers van hervormde broeders moesten horen dat hun kerken een protest tegen de Ariërverklaring hadden ingediend.
Juist de halfhartige houding bij dit kerkelijke protest is de aanleiding geworden om prof. Kuyper als vertegenwoordiger van de Gereformeerde Kerken in het convent te vervangen door de jurist Jan Donner, raadsheer in de Hoge Raad. De officiële reden was Kuypers hardhorendheid. De werkelijke was diens bereidheid om het bezettingsregime tegemoet te komen. Met het toetreden van Donner tot het convent was men verzekerd van een niet mis te verstane ondersteuning van de Gereformeerde Kerken in het gezamenlijk kerkelijk verzet.
Ik heb nergens in mijn boek beweerd dat de synode van de Gereformeerde Kerken „deutschfreundlich” zou zijn geweest. Wel heb ik enig licht laten schijnen op prof. H. H. Kuyper, die aan de beeldvorming van een alomtegenwoordig gereformeerd verzet enig afbreuk doet.
Daarom is er vooralsnog reden om twee stellingen in mijn boek te handhaven. De eerste luidt dat in de eerste maanden van de bezetting de voornaamste impulsen van een kerkelijk verzet zijn uitgegaan van de ‘barthiaanse’ predikanten in de Hervormde Kerk en in die van het ”Hersteld Verband”. De tweede is dat de scheuring in de oorlogswinter van 1944 in de Gereformeerde Kerken weliswaar in de eerste plaats een theologisch en een kerkrechtelijk geschil betrof, maar dat er ook betekenis moet worden toegekend aan een persoonlijke controverse tussen prof. Kuyper (en de zijnen) en prof. Klaas Schilder zoals ontstaan in de eerste oorlogsjaar.
De auteur is emeritus hoogleraar vaderlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden.