Lagere groei in China: reden voor hoop of zorg?
Is de koers die de Chinese economie is ingeslagen zorgwekkend of juist hoopgevend? Voor beleggers is de lage groei reden tot zorg. Sommige Chinezen spreken liever van het „nieuwe normale.”
In het jongste nummer van Foreign Affairs stelt de Chinese hoogleraar Hu Angang zijn lezers gerust (Embracing China’s ”New Normal”). ”Nieuw normaal” is de typering van China’s lagere groei. Ook president Xi Jinping nam die term in de mond toen hij „een cruciale herschikking” binnen de economie aankondigde: meer gericht op duurzaamheid (minder vervuilend voor het milieu) en gericht op herverdeling van inkomens, zodat de kloof tussen stad en platteland kleiner wordt en de binnenlandse markt zich versterkt. Dat laatste heeft dan weer gevolgen voor de economie als geheel: die wordt minder afhankelijk van de industriële export. „China is een nieuwe fase van ontwikkeling ingegaan, en dat is alleen maar toe te juichen”, is Hu Angangs conclusie.
Heel wat minder optimistisch is de econoom Zhiwu Chen in datzelfde nummer van Foreign Affairs. In zijn analyse wijst hij op de ongekend hoge schuldenlast die op de schouders van de Chinese overheid rust en die door afzwakking van de groei de status van „een molensteen om de nek” begint te krijgen. Zhiwu: „Nu de groei afneemt –een ontwikkeling die partijleiders vergoelijkend „het nieuwe normale” noemen– hebben lokale overheden de grootste moeite om hun schulden af te betalen.”
Toen de regering in 2008 besloot tot een gigantisch stimuleringsprogramma –er kwam bijna 600 miljard dollar beschikbaar– hielp dat de Chinese economie om snel uit het slop van de financiële crisis te komen (in tegenstelling tot het Westen, dat bleef voortsukkelen).
Overigens waren het vooral staatsbedrijven (”state owned enterprises”, SOES) en niet-private ondernemingen die van deze geldinjectie profiteerden: via deze voor de staat vertrouwde SOES werden de fondsen de economie in gepompt. In plaats van deze politieke gedrochten op economisch terrein af te bouwen (ze zijn vaak corrupt, buiten de wet opererend en sterk bevoordeeld door de politiek) en echte private bedrijven te bevoordelen, kregen de SOES dus een extra stimulans: bepaald geen signaal van hervorming van de economie, sneert Zhiwu Chen.
Een andere keerzijde van deze mega-operatie was dat de nationale schuldenlast enorm toenam: in 2007 bedroeg die nog 158 procent van het bnp, zeven jaar later was dat 282 procent – „voor een grote economie een van de hoogste ter wereld”, aldus Zhiwu Chen.
Die schulden zijn vooral voor lokale en regionale overheden een probleem. Officieel mogen die niet direct zelf leningen aangaan, en daarom zetten ze massaal kredietbedrijven op (”local government financing vehicles”, LGFVS) die voor hen de kredieten binnenhaalden.
Lokale overheden kónden zo veel geld lenen omdat ze achter hun rug goud in handen hadden: bouwgrond. In China is de overheid immers nog altijd dé eigenaar van alle grond, en ze kan die naar eigen willekeur opeisen voor economisch gewin.
Dat is dan ook op grote schaal gebeurd. De onroerendgoedmarkt was de afgelopen tien jaar een van de belangrijkste aanjagers van de Chinese economie met steeds hogere prijzen voor bouwgrond, huizen, kantoren. En de lucratieve verkoop van grond en onroerend goed –huizen, kantoren– maakte een enorme aanwas aan krediet mogelijk die lokale regeringen aanwendden om de eigen regio te ontwikkelen. Twee jaar geleden zorgde de verkoop van grond voor bijna de helft aan inkomsten van de gemeenten en provincies.
Toch kwam nog altijd het meeste geld binnen via de kredietbedrijven (LGFVS) die lokale en regionale bestuurders zelf hadden opgezet. Omdat ze toch genoeg (dure) grond in de verkoop hadden, durfden die zich flink in de schulden te steken. Ze hadden er dan ook alle belang bij om de prijzen van grond en ook die van onroerend goed hoog te houden en zelfs kunstmatig verder op te drijven.
Door de inzet van die mistige kredietbedrijven door lokale overheden weet zelfs Peking niet precies hoeveel schuld er op dat lokale niveau zit, maar het schommelt tussen de 5 en de 7 triljoen dollar, stelt Zhiwu Chen.
Dat is een astronomisch hoog bedrag, vooral nu de onroerendgoedmarkt verzadigd is, de prijzen van grond en gebouwen flink zijn gedaald en steeds meer lokale besturen met leegstand te maken hebben. Hoe moeten ze hun schulden op al die leningen (vaak ook kortlopend) terugbetalen aan lokale banken en andere geldschieters (die, in tegenstelling tot de grote nationale banken, niet kunnen rekenen op financiële hulpinjecties vanuit Peking)?
Zeker nu de economische groei vertraagt, dreigt die last op lange termijn catastrofale proporties te krijgen.
China’s hoogste bestuursorgaan, de Staatsraad, is bereid om de lokale bestuurders te hulp te komen met een nieuw soort van lening ter waarde van zo’n 480 miljard dollar, waarmee de kortetermijnleningen kunnen worden betaald. In feite krijgen de schulden daarmee een langetermijnstatus, en dat geeft weliswaar voor even lucht, maar levert volgens Zhiwu Chen een nieuw gevaar op: dat lokale autoriteiten terugbetaling van deze leningen op de lange baan schuiven en er dus op een bepaald moment alsnog een financiële crisis opdoemt.
Alleen een drastische sanering op lokaal niveau –ingrijpende kostenbesparing, onder meer door het afstoten van niet renderend onroerend goed– kan op termijn soelaas bieden, stelt Zhiwu Chen. Volgens hem is de bereidwilligheid daartoe bij bestuurders nog nauwelijks zichtbaar. „Alleen president Xi Jinping heeft de macht om dit af te dwingen, maar er zijn nog geen signalen dat hij die kant op wil.”
Overigens toonden de Chinese aandelenbeurzen woensdag een voorzichtig herstel, na de enorme verliezen van eerder deze week. De Chinese centrale bank nam dinsdag een reeks maatregelen om de verdere crash van de aandelenbeurzen in het land te voorkomen. Zo werd de rente opnieuw verlaagd.