Pleitgrond
Psalm 13:4
„Aanschouw, verhoor mij, Heere mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape.”
Juist wanneer je het ervoor houdt dat alles voorbij is en het nu op de proef komt, dat je meent van alle zaligheid, hulp en troost uitgesloten te zijn, sluit je jezelf in Gods hart. Je bidt: „Mij zult U verhoren, o mijn God, en niet mijn vijand, of hij ook het gebed vermenigvuldigt, want of ik ook arm en ellendig ben, zo ben ik toch heilig. Hoort U niet, bent U doof? U kunt mij immers niet in het verderf doen nederdalen. Mijn hart is bedroefd en zonder troost, daarom kan ik het niet langer uithouden. Uw Naam echter is Trooster, zoals U prediken laat: „Troost, troost Mijn volk”; daarom troost mij weer! Ik ben hongerig en heb U gezocht en bij U is het leven en alle volheid. Geef mij daarom slechts een weinig van de kruimels en laat mij niet onverzadigd van U, anders versmacht ik. Ik ben arm tot U gekomen en de armen wilt U rijk maken, maak mij rijk met Uw genade. Ik ben een zondaar en ach, welk een opstand en een vijandschap in mij tegen Uw wegen! U verzoent echter de vijandschap en wilt de goddeloze rechtvaardigen. Maak mij zoals ik zijn moet, verwerp mij niet, veracht mij niet. Ik ben wel een groot zondaar, maar red mijn ziel van het verderf, mijn eenzame van de poorten des doods.”
Dr. H. F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Preken Psalm 13”, 1884)