Treuren
De goddelijke droefheid over de zonden moet een oprechte droefheid zijn en niet alleen een die zichtbaar wordt in het gelaat en de kleren, zoals bij die goddeloze koning Achab. Nee, nee, lezer, zal uw droefheid over de zonden goddelijk zijn, dan moet zij voortkomen uit het binnenste van uw hart, dat door de zonden verslagen en vermorzeld moet zijn.Zo was de droefheid van die zondares. Zij was zo bedroefd over het gevoel van haar zonden dat zij ze voor de voeten van de Heere Jezus met bittere tranen uitweende. Zo was het ook bij de verloren zoon die tot zichzelf kwam en zo’n pijn in zijn ziel voelde dat hij uitriep: Vader, ik heb gezondigd…
Zal de droefheid over de zonden goddelijk zijn, dan moet zij niet alleen komen uit een verbroken hart. Zij moet ook zijn een vertrouwen op Gods genade in Christus. Want waar dit vertrouwen niet is bij de droefheid over de zonden, kan de betering van het leven niet volgen. Daar moet de mens ten laatste verzinken in de grondeloze poel van wanhoop. Dat zien we in de voorbeelden van Saul, Kaïn en Judas, die ook wel weenden over hun zonden. Echter, omdat ze niet vertrouwden op Gods genade in Christus, zijn ze tot wanhoop vervallen. Daarop ziet Christus als Hij in Matthéüs 8 tot die ellendige mens zegt: Zoon, wees welgemoed (dat is: vertrouw op Mij), de zonden zijn u vergeven.
Adrianus Hasius, predikant te Leeuwarden (Konincklijcke Leyd-sterre na de Hemel, 1656)