Verwoesting tempel als straf voor Joods ongeloof
GRONINGEN. De Romeinen verwoestten in 70 na Christus de tempel in Jeruzalem. De eerste christenen zagen deze gebeurtenis als een straf van God voor de dood van Jezus, zegt prof. dr. Steve Mason. Het Joodse volk zelf stond voor een groot dilemma: hoe moest het zonder tempel de door God ingestelde offerdienst voortzetten?
De nieuwe werkkamer van prof. Mason, in het eeuwenoude pand van de faculteit godgeleerdheid en godsdienstwetenschap in Groningen, is op een vergadertafel en een paar stoelen na leeg. Op een aangeplakt briefje staat tegen welke muur de boekenkast moet komen.
De Brits-Canadese Mason is sinds enkele weken hoogleraar Ancient Mediterranean Religions and Cultures aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Hij is gespecialiseerd op het gebied van de geschiedenis en literatuur van het oostelijk Middellandse Zeegebied, in het bijzonder Romeins Judea. Binnenkort verschijnt bij Cambridge University Press zijn boek over de Joods-Romeinse oorlog (66-74).
Moederstad
Dieptepunt in de strijd tussen de Joden en de Romeinse overheersers was de verwoesting van Jeruzalem. Christenen legden deze gebeurtenis vrijwel meteen uit als een straf van God voor het afwijzen van Jezus als de Messias, aldus Mason. In de eeuwen daarna namen christelijke schrijvers als Melito van Sardes en Eusebius van Caesarea deze gedachte over.
Van anti-judaïsme was echter geen sprake, stelt de RUG-hoogleraar. „Tot in de vierde eeuw waren er discussies over de manier waarop christenen zich dienden te verhouden tot het Joodse volk en hun gebruiken, zoals het vieren van de sabbat en het eten van bepaald voedsel. Toen het christendom politiek een machtsfactor van betekenis was geworden, nam het anti-judaïsme echter sterk toe.”
Voor de Joden zelf waren de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel een enorme schok. „Jeruzalem was hun moederstad. Die bepaalde voor een belangrijk deel de identiteit van de Joden. Ze kwamen bovendien voor een praktisch probleem te staan: hoe konden zij Gods wet naleven? Hij vroeg hun offers te brengen, maar de tempel was er niet meer.”
Uit de antieke literatuur blijkt dat Joden op verschillende manieren reageerden. Zo waren er mensen die hoopten de tempel te kunnen herbouwen. Anderen zochten naar manieren om God zonder offers te dienen. „Er waren rabbijnen die zeiden dat als God de verwoesting van de tempel toestond, Hij ook wel genoegen zou nemen met andere vormen van eredienst”, aldus Mason. „Gebeden zouden de plaats van de offers innemen.”
Voor andere groepen Joden was de verwoesting van de tempel een teken van het einde der tijden. „Uit boeken als 2 Baruch en 4 Ezra, en misschien ook uit Openbaring, blijkt de verwachting dat God na deze gebeurtenis spoedig een nieuw, hemels koninkrijk zal vestigen.”
Josephus
Mason zal de komende jaren onder meer verder werken aan de serie ”Flavius Josephus: Translation and Commentary” (uitg. Brill), het eerste gedetailleerde commentaar op alle werken van de Joodse historicus uit de eerste eeuw na Christus.
De geschriften van deze Joodse geschiedschrijver vormen een belangrijke bron voor de kennis van het vroege christendom: ze werpen licht op tal van Bijbelse personen en groeperingen, zoals Pilatus, Herodes Antipas, Kajafas, Ananias en de Farizeeën.
Dan zijn er nog drie passages over Jezus, over Zijn broer Jakobus en over Johannes de Doper. „In het eerste geval is het maar de vraag of Josephus werkelijk heeft geschreven wat we nu kunnen lezen: „Deze man was de Christus.” De oudste Griekse manuscripten die we van Josephus hebben, dateren uit de tiende eeuw en zijn door christenen gekopieerd. Er bestond dus de mogelijkheid om de tekst in christelijke zin aan te passen.”
Identiteit
Het onderzoek van Mason richt zich behalve op Josephus ook op de identiteit van volken in de oudheid. Deze eigenheid werd vooral gevormd door het land of de stad waarin mensen woonden. Die hadden allemaal hun eigen gebruiken, goden, festiviteiten en kalenders.
„In de oudheid was de nationale identiteit cruciaal”, zegt Mason. „Dan begrijp je de reactie van Demetrius en de inwoners van Efeze ook beter toen Paulus daar kwam preken. De apostel vormde een bedreiging voor de stad en de verering van zijn godin, Artemis.”
Bij christenen lag dat anders. Niet een stad vormde hun identiteit, maar de relatie met de God van hemel en aarde. „Dat was nieuw. Het betekende ook dat christenen niet meededen aan de lokale godsdienst en bijbehorende rituelen en offerfeesten. Christenen waren daarom vreemd en verdacht. Ze werden gezien als een soort geheim genootschap, een gevaar voor de waarden van de stedelijke gemeenschap. Dat leidde ertoe dat er in sommige plaatsen tegen christenen werd opgetreden.”
Zie ook:
Steve Mason hoogleraar in Groningen, Reformatorisch Dagblad (9 april 2015)
Prof. Mason naar Qumran Instituut, Reformatorisch Dagblad (20 september 2013)