Binnenland

Demant: Sympathie was niet genoeg om de Joden te redden

Nederlanders waren 
in de oorlog over het 
algemeen positief over de Joden in hun midden. „Het is wrang dat ze gedeporteerd werden, ondanks het feit dat de bevolking sympathiek tegenover hen stond”, vindt dr. Froukje Demant.

Jan van Reenen
13 August 2015 21:43Gewijzigd op 15 November 2020 21:02
Dr. Froukje Demant. beeld Tim van Bentum
Dr. Froukje Demant. beeld Tim van Bentum

Demant (1980), kind van een Joodse vader en een niet-Joodse moeder, verrichtte studie naar het samenleven van Joden en niet-Joden in Nederland en Duitsland in de jaren voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Op 19 juni promoveerde de politicologe en sociaal-psychologe bij het Duitsland Instituut van de Universiteit van Amsterdam op de studie ”Verre buren. Samenleven in de schaduw van de Holocaust”.

Het gesprek heeft plaats in een café in het centrum van Amsterdam, dicht bij het Joodse verzetsmonument naast de Stopera. Demants studie richt zich op een andere omgeving waar Joden woonden: Twente en het aangrenzende Duitsland. Ze koos onder andere voor het land van de Tukkers vanwege de grote Joodse gemeenschap in Enschede en de ligging aan de grens. Twente had veel banden met het aangrenzende Duitse gebied.

Demants studie begint in de jaren 20 van de vorige eeuw –als de schaduw van de nazi’s nog niet over Europa valt– en eindigt in de jaren 50, als het gewone leven weer op gang gekomen is na de oorlog. Demant was vooral geïnteresseerd in het gewone leven en nam daartoe veertig interviews af van Joden en niet-Joden in Twente en Duitsland. Daarnaast maakte ze gebruik van een zestigtal eerder gehouden vraaggesprekken.

Noaberschap

De onderzoekster komt tot de conclusie dat Joden en niet-Joden in de jaren na de Eerste Wereldoorlog in Twente in redelijke harmonie leefden. „Ze hadden goed burencontact met elkaar, lazen samen een krant, gaven elkaar de reservehuissleutels, zaten beiden in verenigingen, en gingen naar elkaars bruiloften en begrafenissen. De ”noaberschap”, de burenhulp die in Twente zo’n grote rol speelde, gold ook voor Joden. Rooms-katholieken en protestanten meden elkaars winkels, maar iedereen ging naar de Joodse slager.”

Toch bestond er wel een vorm van sociaal antisemitisme, aldus de onderzoekster. „Er waren vooroordelen, bijvoorbeeld dat Joden niet betrouwbaar waren in de handel. In Enschede konden Joodse fabrikanten geen lid worden van de Groote Sociëteit, de vereniging van de elite. Een Jood die veel vrienden had in een dorp, voelde zich met Pasen buiten de gemeenschap staan. Tijdens een optocht door het dorp werden anti­semitische paas­liedjes gezongen, waardoor hij zich bedreigd voelde. Het was ook heel gewoon om te spreken over de Joden­fabriek. Heel erg was het allemaal niet, protestanten en rooms-katho­lieken hadden ook allerlei negatieve kwalificaties voor elkaar. Het hoorde bij het dorpsleven.”

Zonder koffers

De situatie onder de Duitse Joden was vergelijkbaar met die van de Nederlandse, afgezien van het Duitse patriottisme. In Duitsland werden vraagtekens gezet bij de ”Duitsheid” van de Joden. Veel Duitse Joden hoopten door patriottisch gedrag het antisemitisme tegen te gaan. Toen de nazi’s aan de macht gekomen waren, hielp het hen niet meer.

De Joden kregen het moeilijk vanaf het moment dat Hitler het in 1933 voor het zeggen kreeg. Na de Kristallnacht in 1938, toen de synagogen in tal van Duitse plaatsen in vlammen opgingen, waren ze nagenoeg vogelvrij.

Heel wat Joden vluchtten in de jaren 30 de grens over naar Twente, wat echter steeds moeilijker werd. In haar studie verhaalt Demant van een Joods echtpaar dat bij de grens werd opgehouden, zogenaamd voor een controle. Een hun welgezinde beambte raadde hun aan hun koffers maar te laten staan en snel de grens over te gaan. Zo hebben ze het gered.

Gruwelijke verhalen

De Joden die in ons land arriveerden, hadden het over vrese­lijke dingen die in Duitsland gebeurden. Zo vertelde een Joodse vluchteling die in Enschede terecht­kwam gruwelijke verhalen over familieleden die uit hun huis gezet waren, en over anderen die zomaar waren meegenomen door de nazi’s en van wie nooit meer iets gehoord was.

Ook op andere manieren kon de plaatselijke bevolking kennismaken met de praktijken van de nazi’s. Twentse dagbladen berichtten met enige regelmaat over wat er in Duitsland gebeurde, onder meer over de Kristallnacht en over een bomaanslag op een synagoge en het ingooien van de ruiten bij een rabbijn in 1934 te Ahaus. Textielarbeiders uit Denekamp die in het Duitse Nordhorn werkten, zagen daar na de Kristallnacht de rokende puinhopen van de in brand gestoken synagoge. Er waren zelfs Twentenaren die in hun vrije tijd een kijkje namen bij de verwoeste gebouwen.

„De Twentenaren hoorden de verhalen, maar wisten er geen raad mee”, stelt Demant. „Ze konden zeker niet geloven dat derge­lijke gruwelen ook Nederland konden treffen. In ons land was de oorlog al meer dan honderd jaar geleden. Een geïnterviewde zei: „Mijn ouders zeiden: „Die mensen hebben wel wat meegemaakt, maar zo erg kan het niet zijn. Laat staan dat het hier gebeurt.””

De Nederlandse overheid stelde geen pogingen in het werk om zo veel mogelijk Joden te redden. Toen de vluchtelingenstroom aanzwol na de Kristallnacht, liet ons land slechts 7000 Joodse vluchtelingen toe, en later zelfs helemaal niet meer.

Had de regering niet barmhartiger voor hen moeten zijn?

„Nederland was maar een klein land en kon het niet alleen af. De internationale gemeenschap had eerder moeten ingrijpen.”

Moet Europa ook nu barmhartiger zijn voor de vluchtelingen die aankomen over de Middellandse Zee?

„Het is verschrikkelijk wat er gebeurt. Er voltrekt zich een humanitaire ramp. Mensen zitten in oorlogsgebieden als ratten in de val en proberen er weg te komen. Er wordt nu een grens overschreden doordat vluchtelingen geen hulp geboden wordt. Duizenden vluchtelingen verdrinken en Europa kan niet tot een oplossing komen om hen op te nemen… Er moet iets gebeuren!”

Vroeg verzet

In oorlogstijd werden de Joden geleidelijk van de Nederlanders gescheiden. Dat gebeurde bijvoorbeeld door bepalingen dat Joden slechts op bepaalde tijden van de dag buiten mochten komen, dat ze in sommige gebieden van een gemeente niet mochten verblijven, dat ze slechts op bepaalde ogenblikken van de dag naar de winkel mochten, en dat Joodse kinderen niet meer op gewone scholen mochten zitten.

„Voor Nederlanders die geen Joden onder hun vrienden telden, stond de Jodenvervolging vrij ver van hen af, ondanks de goede verstandhouding”, aldus Demant. „Maar er waren ook Twente­naren die voor hen naar de winkel gingen en hen op alle manieren probeerden te helpen. Vanuit Twente zijn naar verhouding minder Joden weggevoerd dan uit andere delen van Nederland. Dat heeft misschien wel te maken met het Twentse verzet, dat al vroeg georganiseerd werd om Joden te helpen.”

De onderzoekster noemt het „wrang” dat desondanks de meeste Joden uit Twente gedeporteerd konden worden. „Zelfs al stond de Twents bevolking sympathiek tegenover de Joden, dat verhinderde niet dat zij werden gedeporteerd en vermoord. De meeste Twentenaren ondernamen geen actie voor hen. Sympathie is niet genoeg.”

Verdwenen wereld

De Joden die na de oorlog terugkwamen uit de kampen, moesten hun leven weer opbouwen. Ze kregen te maken met een verdwenen wereld en werden door niemand verwelkomd. Hun familie was er niet meer en de Twentenaren waren te druk met hun eigen zaken. Bert Woudstra, die als 13-jarige jongen vanuit zijn onderduikplek in Enschede terugkeerde, zei tegen Demant: „Kennissen van mijn ouders die je tegenkwam in de stad zeiden „hallo” en liepen door. Daardoor kwam je als een besmet iemand op straat. Ik heb weleens gezegd dat ze het jammer vonden dat je terugkwam. Dat is niet zo, maar ik denk wel dat ze het heel, heel eng vonden.” Demant: „Mede vanwege deze vervreemding zijn er vanuit Nederland heel wat Joden naar Israël geëmigreerd.”

De onderzoekster constateert 
dat er ook nu in Europa weer mensen worden aangevallen om hun identiteit. Ze doelt hierbij niet alleen op Joden, maar ook op moslims, die „het op dit moment ook moeilijk hebben in Europa.” Demant vindt het onjuist om mensen in hokjes in te delen. „Ze mogen zijn die ze zijn. Godsdienst of ras zegt niets of iemand een goed mens is of niet. Laten we opkomen voor iedereen die het moeilijk heeft.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer