Verberging
Psalm 13:3
„Hoe lang zal ik raadslagen voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart bij dag? Hoe lang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn?”
Wie hier nu verstandig is en met het kleine vonkje van geloof en hoop bij God aanhoudt, die heeft meer dan de helft gewonnen, hoewel hij zelf daarvan niets weet, want Gods kracht is in de zwakken machtig. Als het zover komt dat men erkent wie onze vijand is –namelijk duivel, dood, zonde en de boze wereld– en daarbij bedenkt waarom zij ons alzo benauwen, martelen, plagen en vervolgen –namelijk omdat wij ze niet in alle dingen volgen en ze toevallen– dan zullen wij het spoedig bemerken dat juist deze oude vijanden ook vijanden en tegenstanders van onze Heere God zijn.
Aanstonds neigt zich het hart tot God en onze hoop neemt toe en het geloof vermeerdert: „God zal niet toelaten dat Zijn vijanden zo machtig over mij worden, Hij zal mij aannemen en mij helpen.” En hoe zwaarder de aanvechting dan wordt, des te meer groeit daartegen in ons het vertrouwen en de hoop op God, want tevoren scheen het ons toe alsof God voor ons een hardvochtig heer was, ja onze vijand. Daarom houden wij bij Hem aan om genade en vergeving. Zo gedraagt Hij Zich alsof Hij niet wilde horen. Hij verbergt Zijn aangezicht, waardoor wij dan in zorg en angst geraken en dan hier, dan daar raad zoeken om van de aanvechting bevrijd te worden.
Dr. H. F. Kohlbrugge,
predikant te Elberfeld
(”Preken Psalm 13”, 1884)