Hoop op God
Psalm 13:2
„Hoe lang, Heere, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen?”
Hoewel God gezegd heeft: „Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen”, zo schijnt ons dit klein toch veel te lang, ja bijna eeuwig. En hier vernemen wij in welke grote angst de profeet zich toen bevonden heeft, dat hij zelfs viermaal kort na elkaar uitroept: „Hoe lang?” Het is alsof hij wilde zeggen: „Ach, Heere, hoe lang, hoe lang zult Gij vertoeven, wanneer zult Gij helpen? Wanneer zult Gij horen? Wanneer zult Gij weerkomen en U met Uw hulp aan mij openbaren? Ach, hoe lang? Gij vertoeft reeds te lang! Kom toch, help toch, hoor toch o Heere God, wilt Gij niet helpen?”
Zo’n klagen vinden wij ook in Psalm 6: „Zijt mij genadig, Heere, want ik ben verzwakt; genees mij, Heere, want mijn beenderen zijn verschrikt. Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, Heere, hoe lange?” Tot zulk ernstig zuchten komt men doorgaans spoedig in geestelijke aanvechtingen, en hoe langer deze aanhouden, des te zwaarder schijnen zij ons, zodat wij zelfs beginnen te vrezen dat zij eeuwig zullen duren. Dan beginnen wij te weeklagen, zodat levenssap en kracht, merg en been verteerd worden (Ps. 32).
Nochtans moet men zich niet laten afschrikken, maar altijd hopen op Gods hulp, troost en verlossing. „Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven” (Hab. 2:3).
Dr. H. F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld (”Preken Psalm 13”, 1884)