Binnenland

„Godsdienstonderwijs moet over geloof gaan”

„U hoeft niet bang te zijn dat wij iets aan geloof doen, hoor.” Dat krijgen ouders van leerlingen in het rooms-katholieke basisonderwijs tijdens kennismakingsavonden soms te horen. Het tekent het godsdienstonderwijs op veel rooms-katholieke basisscholen, stelt de Amsterdamse promovenda A. van der Veen. Formeel wordt het vak nog gegeven, maar het gaat over heel veel en daarmee ook over heel weinig. „Laat staan over God.”

3 March 2004 09:37Gewijzigd op 14 November 2020 01:00

Donderdag promoveert Van der Veen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen op een onderzoek naar de invulling die de leerkrachten in het rooms-katholieke basisonderwijs aan hun godsdienstlessen geven. ”Professionaliteit en geloof”, luidt de titel van haar dissertatie, gevolgd door de veelzeggende ondertitel ”Dat kunnen wij wel”. Anders gezegd: voor de leerkrachten lijdt het geen twijfel dat ze recht doen aan hun eigen geloof én aan hun professionele beroepsopvatting.

Of de competenties van de leerkrachten werkelijk zo goed zijn, is voor Van der Veen de grote vraag. Tot 1964 klopt het vertrouwde beeld dat het roomse godsdienstonderwijs samengaat met de strenge frater die op luide toon de catechismus repeteert vrij aardig, constateert Van der Veen. Maar dat verandert als vanaf dat jaar gewone leerkrachten de plaats innemen van pastoors en kapelanen. Tegelijkertijd wordt de belevingswereld van de leerling verheven tot de belangrijkste invalshoek. De nieuwe denkrichting in het godsdienstonderwijs luidt sindsdien: „Het doorlichten van het hele menselijke bestaan vanuit het handelen Gods.”

„Het doorlichten van het hele menselijke bestaan ging prima”, zegt Van der Veen met iets van milde spot in haar stem. Over de doorlichting vanuit Gods handelen is ze aanzienlijk pessimistischer. „Veel leraren blijken niet in staat vanuit hun geloof een goddelijke dimensie in het bestaan te herkennen. Het gevolg is dat de docent tijdens het godsdienstonderwijs met zijn klas wat van gedachten wisselt over bijvoorbeeld een ruzie op het schoolplein en eindigt bij een algemene slotsom als: Wees lief voor elkaar.”

Secularisatie en het eenzijdige gehamer op de psychologische invalshoek zijn volgens Van der Veen de belangrijkste oorzaken van deze „betreurenswaardige” ontwikkeling.

Van der Veen zegt „redelijk onbevangen” aan het onderzoek te zijn begonnen. Nu ze de resultaten op zich laat inwerken, maakt die houding langzaam plaats voor teleurstelling en kritiek. Enig begrip voor de magere geloofskennis van de basisschoolleerkrachten heeft ze wel. „Bij rooms-katholieken heeft de Bijbel altijd al een minder grote plaats gehad dan bij protestanten, maar godsdienstpedagogisch vind ik het gewoon niet handig. En”, geeft ze toe, „in mijn kritiek ben ik ook als protestant herkenbaar.”

Van der Veen -remonstrant en actief als jeugdwerkster in een doopsgezinde gemeente- weigert dan ook een van haar stellingen te relativeren: Als docenten tijdens hun godsdienstonderwijs geen lijntje naar boven kunnen leggen, schieten ze tekort. „Docenten moeten zich onder het mom van godsdienst niet bezighouden met zoiets als sociaal-emotionele ontwikkeling of maatschappelijke vorming. Noem het dan anders.”

De 29 leerkrachten met wie Van der Veen sprak -„voor een kwalitatief onderzoek is dat een representatief aantal”- waren opgeleid „in de geest van 1964” en tijdens het onderzoek dus al redelijk op leeftijd. De lessen van hun jongere collega’s betrok ze niet in haar onderzoek. „Die kan ik dus niet zo goed beoordelen.”

Anders ligt dat voor de situatie op protestants-christelijke scholen. Ook die betrok de promovenda niet bij haar onderzoek, maar ze wil er wel wat over kwijt. „Ik vermoed dat de ontwikkeling daar anders is verlopen. Onderzoek wijst uit dat protestantse leerkrachten vaak orthodoxer zijn dan katholieke. Verder zijn protestantse scholen in grote steden veel minder snel zwart geworden dan roomse en het onderwijs is op protestantse scholen ook langer gebaseerd gebleven op de Bijbel.”

Dat de samenstelling van protestantse scholen homogener is dan die van rooms-katholieke, speelt volgens de onderzoeker ook een rol. „Niet-kerkelijke leerlingen zul je op een protestantse school iets minder aantreffen. Vrijzinnigen bijvoorbeeld sturen hun kinderen niet naar een protestantse school maar naar een openbare.”

Signalen die erop duiden dat het tij op rooms-katholieke scholen gaat keren, heeft Van der Veen niet kunnen bespeuren. Dus rijst de vraag hoe de rooms-katholieke gemeenschap op haar onderzoeksbevindingen heeft gereageerd. Van der Veen, kort: „Nauwelijks. Alle kranten die mij over het onderzoek benaderd hebben, zijn protestants. Uit de katholieke hoek is alleen de KRO langs geweest.”

Tijdens de zeldzame keren dat ze met de ouders van leerlingen over haar conclusies sprak, oogstte ze bijval. „Maar dan zeiden ze vervolgens: Ach, het is nu eenmaal zo. Godsdienst als sociaal-emotionele vorming? Jezus vond toch ook dat we goed met elkaar moeten omgaan?”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer