Ware droefheid
Alle droefheid over de zonden is ook bij Gods kinderen niet altijd een goddelijke droefheid. Een kind van God kan soms kermen en klagen over het gevoel van zijn knagend geweten. Als daar niet bijkomen een verslagen hart en een verbroken geest, ja, als daar niet bijkomt een openlijke bekentenis voor God met een diep berouw en leedwezen, dan kan die droefheid betreffende deze zonden God niet behagen. Dat zien we duidelijk in deze tekst.Toen David zijn zonden van overspel en doodslag zocht te verzwijgen, gevoelde hij een grote smart in zijn ziel door het knagen van zijn geweten. Die ongerustheid van zijn gemoed was echter nog geen goddelijke droefheid. Het was een straf die God hem door de hand van Zijn kastijding zond. David bekende zelfs dat al zijn kermen en klagen gedurende die tijd niets anders was dan een stem die mensen en beesten gemeen hebben en die de Heere niet kon behagen.
Onthoud dit toch goed, geliefden, als u soms enige kwelling in uw gemoed voelt vanwege de zonden, onderzoek dan u zelf toch of het een goddelijke droefheid is. Of het een droefheid is die voortkomt uit de overdenking dat u met uw zonden de grote God hebt vertoornd. Opdat u in waarheid met David kunt zeggen: „O, God! Tegen U alleen heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw ogen.”
Adrianus Hasius, predikant te Leeuwarden (Konincklijcke Leyd-sterre na de Hemel, 1656)