Molenaar Adriaan de Bruijne werd „leeraar”
tekst A. de Heer
Zijn vader, Jan de Bruijne, was „een naarstig en werkzaam landman” op Walcheren. Maar zoon Adriaan wist één ding zeker: dat hij niet in diens voetsporen zou treden. Toen hij acht jaar was, besloot hij zelfs „nooit den landbouw te kiezen.” Adriaan de Bruijne wenste, kon het zijn, „leeraar”, oftewel dominee, te worden.
Dat wérd hij ook, zij het pas op zijn 39e. Op 7 oktober 1849 bevestigde zijn leermeester, de afgescheiden voorman ds. Anthony Brummelkamp, hem tot predikant van de christelijk afgescheiden gemeente in Goes, die bijeenkwam aan de Wijngaardstraat.
Dat ds. Adriaan de Bruijne niet helemaal in de vergetelheid is geraakt, is vooral te danken aan het ”Levensverhaal” dat hij naliet. Dit wordt beheerd door een achterkleinzoon, de gereformeerde emeritus predikant Cornelis Willem (Cees) de Bruijne. Ook hij was overigens enkele jaren predikant in Goes (1966-1973).
Een neef van déze ds. De Bruijne, mr. Cornelis (Kees) de Bruijne uit Hattem, heeft onlangs een boekje over ds. Adriaan de Bruijne –ook zijn overgrootvader– het licht doen zien. Basis vormde het, met de hand geschreven, ”Levensverhaal”. Daarin trof hij „tal van aanknopingspunten aan voor nader onderzoek in archieven, in het bijzonder in Zeeland, en in de literatuur.” In ”Adriaan de Bruijne – Molenaar en predikant op Zuid-Beveland” doet de gepensioneerde jurist verslag van zijn „speurtocht.”
Het is niet de eerste keer dat Cornelis de Bruijne over zijn voorgeslacht publiceert. Drie jaar geleden verscheen van zijn hand een boek waarin hij „de weg van zijn grootvader”, ds. Cornelis Lindeboom (1872-1938), beschrijft. Als gereformeerd predikant diende deze Sprang, Bolnes, Apeldoorn, Gorinchem en –als kroon op zijn „carrière”– Amsterdam.
Ds. Lindeboom overleed op 16 januari 1938. „Later dat jaar ben ik geboren”, gaf De Bruijne in 2012 in deze krant aan. „Toen ik tien jaar was, heeft mijn moeder me verteld dat het laatste wat mijn grootvader op zijn sterfbed deed, was bidden voor zijn kinderen en kleinkinderen – óók voor hen die nog geboren zouden worden.”
Oude schrijvers
Nu ligt er dus opnieuw een boek, ditmaal over zijn overgrootvader van vaderszijde, Adriaan de Bruijne. Hij werd op 4 oktober 1810 geboren op ”Hof Ongelegen” in Zandijk Buiten, gemeente Vrouwenpolder. Zijn vader, Jan, was succesvol in de landbouw. Adriaan voelde echter weinig voor dit vak, ook omdat hij goed leren kon. In zijn ”Levensverhaal” tekende hij later op „dat ik in mijn achtste jaar plegtig besloot nooit den landbouw te kiezen, maar mij wenschte toe te leggen op de wetenschap en geleerdheid. Ja, kon het zijn om leeraar te worden.”
Op 11 mei 1826, tussen een en twee uur in de middag, schrijft zijn achterkleinzoon, had Adriaan „zijn eerste religieuze ervaring. Het drong tot hem door, zo schreef hij, dat hij door zijn onvolkomenheden Jezus Christus in zijn leven nodig had.”
Theologische boeken las hij graag. De Bruijne: „Op de meeste Walcherse boerderen, en ook in het ouderlijk huis van Adriaan, waren wel werken aanwezig van ‘de Oude Schrijvers’. Dat waren predikanten uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw zoals Bernard Smytegeld, Theodorus à Brakel, Theodorus van der Groe, Willem Teellinck en Petrus Nahuis. Vooral Smytegeld (1665-1739) werd veel gelezen.”
Molenaar
Toch duurde het nog jaren voordat Adriaan „dienaar van het goddelijk woord” werd. Op 19-jarige leeftijd verliet hij de ouderlijke boerderij om het „koornmalen” te leren. In Goes kocht hij de –later afgebroken– molen ”De Vijf Gebroeders” en werd molenaar.
Adriaan worstelde in deze tijd met de vraag of hij lid moest blijven van de Hervormde Kerk. Zijn eerste vrouw, Catharina Peper, moest niets van „de Afgescheidenen” hebben. Op 19 april 1845 overleed zij echter, aan de pokken en „teering.” De volgende dag sloot Adriaan zich per brief aan bij de christelijk afgescheiden gemeente in Goes. Zijn moeder vond dit niet zo’n heel verstandige zet, „daar mijne vrouw gisteren nog maar overleden was, zeide zij, en de mensen nu wel zouden zeggen dat is maar uitgesteld tot de dood der vrouw, waarop ik zeide: lieve moeder, ik kan en mag niet meer uitstellen. Ik moet getuigen eer ik sterf „dit volk is mijn volk en de God van dit volk is mijn God.”
En dat hield niet alleen in dat hij zich afscheidde; hij wist zich ook geroepen om predikant te worden, om „te verkondigen dat de Heer genadig is.” Maar waar kon hij daar zijn opleiding voor volgen? De Theologische School in Kampen was er nog niet, die kwam er pas in 1854. Uiteindelijk kwam Adriaan bij ds. Anthony Brummelkamp terecht, in Arnhem.
Deze bevestigde hem, in 1849, ook tot predikant van de christelijk afgescheiden gemeente in Goes. Hier stond ds. De Bruijne tot 1868, het jaar waarin hij naar Krabbendijke vertrok. In 1872 werd hem emeritaat verleend.
Vier jaar later evenwel kreeg ds. De Bruijne, die weer in Goes was gaan wonen, nog een beroep: vanuit het nabijgelegen Baarland. Hij nam dit aan, zich realiserend dat hij al op leeftijd was. Als uitgangspunt voor zijn intredepreek, op 23 juli 1876, koos hij Psalm 71:18: „Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet O God, totdat ik dezen geslachte verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht.”
In het harnas
Lang zou de predikant –die een leidende rol in het kerkelijk leven in Zeeland vervulde– niet meer aan zijn derde gemeente verbonden zijn. Op 10 augustus 1878 overleed hij, bijna 68 jaar oud – in het harnas. De kerkenraad noteerde: „Mogten wij ons verblijden, door het Zalig voor Regt dat hij nu geniet, dat mogen wij naar het hardt der liefde geloven, dat hij is ingegaan in de Ruste die daar overblijft voor het volk van God.”
Cornelis de Bruijne schreef opnieuw een verdienstelijk boek. Laat hem nog maar een poosje doorgaan met spitten in zijn familiegeschiedenis.