Gods eed
Hebreeën 10:4
„Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme.”
Christus werd door God van eeuwigheid aangesteld. Voor de verklaring: „Gij zijt priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek”, hielden Vader, Zoon en Heilige Geest heilige raad aangaande de zaligheid der kerk.
Haar ellendige toestand, verzonken en verdorven in Adams val, was voorzien. Zo was een plan uitgedacht in het eeuwig gemoed om haar te redden. Dit was de „raad des vredes” (Zacharia 6:13), het eeuwig verbond. Hier ontwierp de Vader dat plechtig verdrag, nam de Zoon het aan en bekrachtigde de Heilige Geest het. Vervolgens nam de Zoon van God het op Zich om het Hoofd, Man, Voorspraak, Middelaar en Verlosser te worden van die ontelbare menigte die Vader Hem gegeven heeft om Zijn volk te zijn, opdat Hij eeuwig in hen verheerlijkt zou worden.
Dit verbond was door een algemeen verdrag bekrachtigd en verzegeld. Zoals de Vader in een gezicht gesproken heeft tot Zijn Heilige: „Ik heb hulp besteld bij een Held.” Zo is de Zoon van God tot het hogepriesterschap geheiligd. Alles wat Hij deed en leed in de uitoefening van dat ambt was de vervulling van wat Hij toen op Zich nam.
J. C. Philpot, predikant te Stamford (”De grote hogepriester over het huis Gods”, 1862)