Is religie goed voor de economie?
Gelovige Nederlanders hebben een sterkere arbeidsmoraal dan niet-gelovige, concludeerde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) recent. Doen sterk religieuze landen het daarom ook economisch beter? En hoe zit het met die orthodoxe Grieken?
Hervormden kunnen vergenoegd achteroverleunen. Ze hebben het sterkste arbeidsethos van Nederland, meldde het CBS eind vorige maand. Bijna driekwart van hen (74 procent) zou bijzonder graag de handen uit de mouwen steken.
Rooms-katholieken, gereformeerden en protestanten (PKN’ers) scoorden eveneens bovengemiddeld: 68 procent van hen heeft volgens de CBS-cijfers een hoge arbeidsmoraal. Bij mensen zonder religie treft je zo’n houding bij 59 procent aan.
De categorieën die het CBS hanteert, zijn wat schimmig (wie bedoelen ze bijvoorbeeld precies met ”hervormden” en ”gereformeerden” als aparte categorieën naast de PKN?), maar het algehele beeld is duidelijk: gelovigen hebben een sterker arbeidsethos dan niet-gelovigen. CBS-onderzoeker Dick de Steeg zoekt een verklaring daarvoor in het „aloude plichtsbesef” van de eersten. „Zij vinden dat je moet werken voor je levensonderhoud en er voor je medemens moet zijn”, probeerde hij.
Maar gelden de conclusies eigenlijk ook over de Nederlandse grenzen? Wordt er enthousiaster gewerkt in sterk religieuze landen dan in andere? En hoe zijn de verhoudingen tussen de verschillende religies en stromingen? Doen protestantse landen het toevallig beter dan rooms-katholieke? En hoe zit het met de arbeidsmoraal in het orthodoxe Griekenland?
De vragen wortelen in de grote kwestie waarom sommige landen economisch succesvol zijn en andere niet. Een deel van de onderzoekers kiest ervoor om die vraag sec te beantwoorden door te wijzen op factoren als de geografische ligging (aan zee of niet, bijvoorbeeld). Anderen vinden dat echter niet bevredigend en zoeken naar onderliggende waardepatronen.
Lanterfanters
Voor de Britse economisch historicus Niall Ferguson is het bijvoorbeeld kraakhelder dat mindere religieuze betrokkenheid tot een lagere arbeidsmoraal leidt. In zijn boek ”Civilization” (2011) schrijft hij dat het geen toeval is dat de algehele teloorgang van religie in Europa zijn bewoners tot de „lanterfanters van de wereld” heeft gemaakt. Daartegenover zet hij de Amerikanen, die nog altijd een stuk religieuzer zijn en onverdroten voortwerken.
Interessant is dat Ferguson de groei van de Chinese economie mede relateert aan de opkomst van het protestantisme in dat land. Daarmee refereert hij aan een these van de Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) die in het debat over religie en arbeidsethos steevast terugkeert. Weber stelde dat de opkomst van het calvinisme en het kapitalisme direct verband met elkaar houden.
De protestantse Weber kwam daarop toen hij aan het begin van de twintigste eeuw langdurig in Rome verbleef. Daar realiseerde hij zich ineens hoe verschillend het rooms-katholieke zuiden en het protestantse noorden zich economisch hadden ontwikkeld. Het moderne kapitalisme was in de landen van de Reformatie veel sterker aanwezig dan in het zuiden.
Weber zocht een verklaring in de geestesgesteldheid van de calvinisten. Hij stelde niet zozeer dat het calvinisme het kapitalisme heeft geschapen, maar wel dat de leer van de uitverkiezing de reformatorische christenen aanzette tot hard werken. In economische zegen zouden ze een bevestiging zoeken van hun uitverkiezing, poneerde hij.
Of Weber de leer van de uitverkiezing helemaal scherp op zijn netvlies had is een andere discussie, maar zijn these is van grote invloed geweest. In Europa lijkt de correlatie immers zonneklaar: in de huidige eurozone zijn het vooral de zuidelijke, rooms-katholieke, landen die in moeilijkheden verkeren, terwijl de protestantse landen het een stuk beter doen. De uitzonderingen bevestigen de regel: het protestantse (hoewel niet-calvinistische) IJsland is geen schoolvoorbeeld van economisch succes, terwijl de oerrooms-katholieke Duitse regio Beieren dat wel is.
„Protestanten eten goed, katholieken slapen goed”, plachtte Weber te zeggen. De laatsten gaan rustig slapen, want ze hebben hun best gedaan. De eersten blijven onrustig: Heb ik het wel goed genoeg gedaan vandaag? Moet ik het morgen niet nóg beter doen? Die laatste instelling is uiteraard beter voor meer economisch succes.
Goede waarden
Onderzoekers na Weber deinzen er vaak voor terug om religie direct te verbinden met economische voorspoed, maar ze proberen die wel te koppelen aan fundamentele waarden die bepalend zijn geweest voor groei. De Amerikaanse politicoloog Robert Putnam verbindt het onderlinge wantrouwen in zuidelijke landen bijvoorbeeld aan de sterk rooms-katholieke traditie. In de rooms-katholieke theologie speelt de kerk als instituut een belangrijke rol, zo redeneert hij, en dat ondermijnt gemakkelijk de horizontale verbinding met medegelovigen.
Theorieën waarin de dominante religie in een land het uitgangspunt vormt, hebben echter hun zwakte. Want wie zegt dat het ook werkelijk die religie is geweest die de waarden en het economisch leven heeft gestempeld? Misschien zijn het wel heel andere factoren, waar godsdienst niet per se invloed op heeft gehad. Mogelijk is het ook wel andersom: dat de religie is gekleurd door de omstandigheden. Anders gezegd: zijn het niet gewoon nationale kenmerken?
In 2002 besloot een aantal Italiaanse wetenschappers daarom voor een heel andere invalshoek te kiezen. Luigi Zingales, Luigi Guiso en Paolo Sapienza onderzochten de verschillen in religie bínnen bepaalde landen. Ze keken daarbij bovendien veel breder dan enkel naar rooms-katholieken en protestanten, maar betrokken ook hindoes, boeddhisten, joden en moslims in hun onderzoek. Hun werkveld besloeg niet minder dan 66 landen.
Ze concludeerden dat religieuze overtuigingen in het algemeen samenhangen met een goede economische houding, wat wil zeggen dat ze waarden meebrengen die economische groei stimuleren. De onderzoekers stelden dat religieuze mensen meer vertrouwen hebben in de ander, de regering en het rechtsstelsel. Bovendien houden ze zich beter aan de wet en accepteren ze de marktwerking vaker als rechtvaardig en eerlijk. Daartegenover staan twee nadelige waarden voor economische groei: religieuze mensen bleken racistischer en minder enthousiast over de inzet van vrouwen op de werkvloer.
Van alle geloofsovertuigingen die de Italianen onderzochten, kwamen de christelijke (protestantse en rooms-katholieke) uit de bus als het meest stimulerend voor economische groei, terwijl de islam daar het minst bevorderlijk voor bleek. Moslims bleken vaker gekant tegen veel aspecten van de vrijemarkteconomie, zoals persoonlijk eigendom, competitie en de inzet van vrouwen op de werkvloer. Het verklaart volgens de onderzoekers mogelijk waarom overwegend boeddhistische Aziatische landen wel hard groeien, terwijl islamitische landen achterblijven.
Orthodoxen
Maar hoe zit het nu met die orthodoxe Grieken? Om een hardnekkig misverstand direct uit de weg te helpen: Grieken maken de langste werkdagen van alle Europeanen. Uit onderzoek uit 2012 blijkt dat ze jaarlijks gemiddeld 2017 uur per jaar halen, tegenover 1377 uren van Nederlanders bijvoorbeeld, en 1408 van Duitsers. De gemiddelde Griek werkt 40 procent langer dan de gemiddelde Duitser.
De hogere arbeidsinzet bij de Grieken hangt onder meer samen met het feit dat velen van hen eigen baas zijn, wat veelal wil zeggen dat ze boeren of een winkel runnen. Daarnaast is het fenomeen parttime werken in Griekenland nog nagenoeg onbekend.
Tegelijk moet gezegd worden dat de arbeidsproductiviteit in Griekenland tamelijk laag is. Op dat punt scoort Duitsland het beste van alle Europese landen, en bungelt Griekenland op plaats 24.
Maar of dit alles samenhangt met de orthodoxie? Op dit specifieke punt is het onderzoek schaars. „In economische zaken is het orthodoxe ideaal om een balans te zoeken tussen weelde en armoede, tussen de noden van het individu en het welzijn van de gehele samenleving”, noteerde de Russisch-Amerikaanse wetenschapper Nikolas Gvosdev ooit.
Orthodoxie gelooft niet in een systeem dat luiheid beloont, zegt hij. Hij citeert de orthodoxe kerkvader Chrysostomus: „Laten we werk niet verachten, want in het Koninkrijk der hemelen krijgen we er de grootste beloning voor.” Chrysostomus tekende daar echter wel iets bij aan: „Wat boven onze benodigdheden uitgaat, is overdadigheid en zinloos.” Het orthodoxe ideaal is volgens Gvosdev daarom feitelijk dat iedereen zich in de middenklasse bevindt.
Orthodoxie staat niet haaks op kapitalisme, concludeerde ook de Servisch-orthodoxe geestelijke Irinej Dobrijevic in een studie uit 2006. Er is voor hem echter wel een grens: hebzucht. „Hebzucht motiveert de kapitalist om aan zijn buurman voorbij te leven.”
Met zo’n houding zou een land toch niet zo in de penarie hoeven te zitten.