Slavernij in Nederlands-Indië, een vergeten bladzijde in de geschiedenis
Historisch onderzoek gaat vaak over gebeurtenissen waar al eerder over geschreven is. Dat is niet het geval in het boek van Reggie Baay, zelf nazaat van een van de vele slavinnen in het voormalige Nederlands-Indië.
De titel is sprekend. In ”Daar werd wat gruwelijks verricht” onthult hij feiten over de slavernij in dit gebied waar de lezer van schrikt. Hebben we dat nooit geweten?
Op 1 juli 1863 schafte Nederland de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen af. Ons beeld is dat de slavernij iets was van de West-Indische Compagnie, die scheepsladingen mensen uit Afrika verscheepte naar het Amerikaanse werelddeel, waar Suriname en de Antillen ook bij hoorden. Maar op 1 januari 1860 had die afschaffing in Nederlands-Indië al plaatsgevonden. Dat lijkt vergeten te zijn, en daarmee ook het feit dat slavernij in Indië voorkwam.
Aanvaard instituut
Nu is natuurlijk niets makkelijker dan terugkijken naar het verleden om vervolgens met het vingertje te zwaaien. Dat noemen we politieke correctheid. In de zeventiende en achttiende eeuw was slavernij en dus ook de slavenhandel een aanvaard instituut. Hiermee praten we dit niet goed, maar we nuanceren wel. Goede geschiedschrijving plaatst de feiten altijd in het tijdsbeeld. Dat doet de schrijver. En dan valt het niet zo mee met die slavernij in Oost-Indië. Het kwam daar voor met alle mishandelingen, vernederingen en misbruik die we elders ook bij slavernij tegenkomen. De handel in slaven was daar waarschijnlijk zelfs omvangrijker dan in de West, beweert Baay.
Al in de 17e en 18e eeuw blij- ken tijd- en landgenoten grote vraagtekens te zetten bij de praktijk van slavernij in dit Indië, ondanks krachtige protesten van individuen in Nederland en andere landen. Maar de protesten werden genegeerd of overstemd. Baay beschrijft de slavernij in Nederlands-Indië door de eeuwen heen, van het moment dat de VOC (1602) daar begint tot aan de Tweede Wereldoorlog. Hij maakt gebruik van grotendeels primaire bronnen: verslagen en persoonlijke getuigenissen uit de rechtszaken, de archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, Kamerstukken enzovoorts.
Hij kon ook gebruikmaken van één persoonlijk document waarin een late herinnering opgetekend stond van een slavenkind, Wange van Bali, die het geluk had om in Nederland terecht te komen. Rechtszaken waarin slaven en slaveneigenaars getuigden laten natuurlijk altijd misstanden zien. Het verweer van een slaaf werd nooit geloofd. De eigenaar kreeg altijd gelijk. Dat beïnvloedt wel de geschiedschrijving. Want er waren natuurlijk ook voorbeelden van slaven die goed behandeld werden, alleen lees je daar weinig over in de bronnen omdat het niet tot een rechtszaak kwam. De schrijver erkent dat, maar hij haalt wel zo veel uit de bronnen dat je als lezer toch een overheersend gevoel van onbehagen krijgt. Zo van: dit zal toch niet waar zijn?
Inkomstenbron
De slavernij waarover het hier gaat, werd ingevoerd door de VOC. In eerste instantie werden inlandse mannen en vrouwen als slaven ingezet voor het bouwen van forten, handelsposten en het aanleggen van wegen. De VOC haalde deze mensen uit bijvoorbeeld Ceylon, Sumatra, Celebes, Bali maar ook uit Afrika. Al spoedig werd in de slavenhandel ook een inkomstenbron gezien. In tegenstelling tot West-Indië was Nederlands-Indië geen plantage- maar een handelskolonie. De slavernij in dit gebied had meer een stedelijk karakter. Veel slaven waren scheepsladers, verkopers en prostituees. Een Europese huishouden in de kolonie had gemiddeld algauw vier tot zes slaven. Sommige koloniale machthebbers hadden er zelfs 70 tot 200. Het leven van de rijken liet een overdaad aan weelde zien, waarbij het houden van veel slaven een belangrijk kenmerk was. De Nederlanders brachten ook het calvinistische geloof naar Indië. Je leest over het zending bedrijven, maar protesten van predikanten tegen de slavernijpraktijken kwamen nauwelijks voor.
Na het faillissement van de VOC in 1795 gingen alle rechten over op de Nederlandse staat. Het is verbazend om te zien dat die de slavernij gewoon voortzette. Zelfs na de officiële afschaffing heeft de Nederlandse regering tot aan de Tweede Wereldoorlog illegaal bestaande slavenpraktijken geduld. Men was bijvoorbeeld bang dat de vrijgekomen slaven in opstand zouden komen. Als er al slaven ”vrijgemaakt” werden, betekende dat niet altijd een verbetering voor hen. Ze hadden dan geen recht meer op onderdak, eten en kleding.
Vriendelijke baboe
Hoe kon deze bladzijde in de geschiedenis vergeten worden? Dat is een interessante vraag waar Baay in zijn laatste hoofdstuk verschillende redenen voor aanvoert. Slavernij in Nederlands-Indië lijkt geen echte slavernij te zijn omdat de slaven niet op de plantages hoefden te werken als dwangarbeiders. Het speelde zich allemaal af in huis en eromheen. De vriendelijke baboe was in werkelijkheid een huisslavin.
In de West waren de slaven de zwarte mensen uit Afrika en de slavenhouders blank. In de Oost was dat onderscheid in ras veel minder duidelijk. Ook inlanders deden mee met de slavernij. Surinamers en Antillianen hebben als groep veel meer besef van een gemeenschappelijk slavenverleden. Bij de honderdduizenden Indische Nederlanders en Indonesiërs in Nederland is er weinig tot geen kennis en besef van de slavernij in Nederlands-Indië. De vele nakomelingen van de slaven zijn onmerkbaar opgegaan in de gewone bevolking.
De titel van dit boek ”Daar werd wat gruwelijks verricht” is een pijnlijke variant op de leus in de geschiedenisboeken over het koloniale verleden in Nederlands-Indië ”Daar werd wat groots verricht”. Dat laatste blijft staan, maar met dit boek krijgt men wel nieuwe inzichten over een bladzijde in onze geschiedenis die niet vergeten mag worden.
Boekgegevens
Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië, Reggie Baay; uitg. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 253 0470 6; 299 blz.; € 19,99.