’RSI–patiënten worden te weinig doorverwezen’
Huisartsen en arboartsen wijzen mensen met RSI–klachten niet vaak genoeg door naar een specialist. Het resultaat is dat mensen soms tijdenlang de verkeerde behandeling krijgen en klachten houden. Dat stelt de RSI–patiëntenvereniging donderdag.
Volgens S. Dippel van de patiëntenvereniging is zij daar zelf een voorbeeld van. Zij werd behandeld als iemand met een zogeheten aspecifieke vorm van RSI waarbij geen specifieke aandoening kan worden gevonden. Ze zat een jaar lang onnodig thuis, want achteraf bleek dat ze een specifieke RSI had die een stuk makkelijker te genezen is.
Specifieke vormen van RSI zijn bijvoorbeeld een slijmbeursontsteking of een carpaal tunnel syndroom. Die zijn met een echo of foto in het ziekenhuis op te sporen en te behandelen door bijvoorbeeld een operatie of een injectie met medicijnen.
De Gezondheidsraad gaat uit van een verhouding van 87 procent aspecifieke RSI en 13 procent specifieke RSI. Bij beter onderzoek naar de aandoeningen zou deze verhouding wel eens heel anders kunnen liggen, stelt de patiëntenvereniging.
Behalve betere doorverwijzing door huis– en arboartsen is er ook beter onderzoek nodig, zegt Dippel. Zo ontbreekt het nog aan een eenduidige diagnose van aspecifieke RSI en zijn artsen en therapeuten nog in discussie over de vaststelling van de zwaarte van de klachten.
Toch pleit zij voor meer onderzoek naar de effectiviteit van behandelingen van aspecifieke RSI. Op dit moment tasten patiënten bij gebrek aan betrouwbare informatie en alternatieven vaak diep in de buidel voor bedrijven die claimen de oplossing gevonden te hebben.