Verzamelde columns van Kees Fens bevatten juweeltjes
Toen Kees Fens, criticus, hoogleraar en essayist, in 2008 overleed, liet hij een flink oeuvre na; zeker voor iemand die vooral bekendstond als lezer. Zo schreef hij onder het pseudoniem A. L. Boom een wekelijkse column voor opinieblad De Tijd.
Later werden deze columns verzameld in drie bundels. Een selectie hiervan is nu bijeengebracht in ”Dat ben ik toevallig” en geeft inzicht in de door Fens bijeengelezen identiteit. In de stukjes toont de auteur bovendien dat niet alleen teksten, maar alles om ons heen ‘gelezen’ en ‘geïnterpreteerd’ moet worden, om de betekenis van wereld en leven te kunnen vatten.
Fens schrijft met een zekere dubbelheid. Enerzijds zijn de stukjes, zoals de naam zegt, kort. Omdat het geheel immers voor geen mens te vatten is, beschrijft Fens het detail en geniet van het fragment. Anderzijds schept hij zinnen die vragen om geduldig lezen. Het is niet zozeer gebeeldhouwde taal, als wel heel weloverwogen taal met veel betekenis. Of beter: met veel betekenissen. De betekenis groeit als het ware onder je ogen, als Fens van een willekeurig object, woord of voorval toeschrijft naar de betekenis die schuilgaat achter de façade van het gewone.
Zo is, bijvoorbeeld, de klok voor de meeste mensen een gebruiksvoorwerp. Voor Fens is hij de aanleiding om de lezer stap voor stap van een wereld geregeerd door de natuur of door liturgie, naar de wereld van nu te voeren, waarin de klok de allesbeheersende dictator is. Tegenover de eeuwigheid van de hemel noemt hij de tijd de hel en wij mensen leven geslagen in de handboei van het horloge. Wat de ene lezer doet instemmen, zal de andere misschien koud laten, of de wenkbrauwen doen fronsen. Maar voor ieder zitten er juweeltjes tussen, zoals (wat mij betreft) de briljante analyse van Psalm 119. Meestal zijn de stukjes vooral prettig vanwege taal en stijl, maar soms weet Fens ook te ontroeren, zoals met de prachtige woorden over zijn hond die is doodgegaan.
Verdwenen rituelen
De tijd, en vooral het verglijden daarvan, zijn een steeds terugkerend motief in de stukjes, die van 1976 tot 1990 verschenen in, jawel, De Tijd. Die focus op tijd is steevast aanleiding om te schrijven over verandering en vergankelijkheid. Verdwenen huizen uit zijn jeugdjaren, schepen die zijn vergaan, verdwenen rituelen, beroepen of overtuigingen, steeds breekt de geschiedenis af in eindigheid. Maar dan is daar ook telkens een nieuw stukje met fraai verwoorde denkstappen naar aanleiding van een ander fenomeen. Steeds weer verrassend en tot denken aanzettend. De tijd, waarin alles opkomt en verzinkt, verstrijkt, maar wel in een steeds terugkerend en zichzelf herhalend proces.
Het is opmerkelijk dat ondanks de grote variatie in onderwerpen en de lange periode van schrijven, de stijl toch heel consistent en de opbouw logisch is. Dat komt doordat Fens (en dat hebben de samenstellers Uta Janssens en Jan Kuijper goed begrepen en zo gelaten), heel slim, vaak een volgende tekst laat beginnen met een term of thema waarmee de voorgaande eindigde. Alleen al die herkenning geeft de lezer een instemmend gevoel van vertrouwdheid.
Die vertrouwdheid wordt versterkt doordat de auteur steeds als aanleiding voor zijn gedachten een alledaags uitgangspunt neemt. Het licht dat kan verschijnen of verdwijnen, leidt tot bespiegeling over de schepping en de zin van de geschiedenis. Licht dat steeds meer verdwijnt achter een groeiende onweersbui kan echter ook, via het polderlicht op schilderijen van Hollandse meesters, leiden tot mijmeringen over ons gevoel van identiteit in een eenwordend Europa.
Misschien is het onvermijdelijk dat een boek dat zo doordrenkt is van eindigheid ook sterk persoonlijk is. Fens is wars van ideeën of ideologieën die alles een plek of verklaring geven. Hij laat op sierlijke wijze zien wat voor hem de betekenis van iets is. En dus gaat het vaak over zijn jeugd, zijn ouders, zijn roomse wereld en het Nederland dat hij gekend heeft en nu sterk verandert.
Verandering en afbraak zijn daarbij overigens nooit puur negatief; Fens geniet juist van het fragment en het krachtige besef van eindigheid. Het maakt hem, en ons, ervan bewust dat ieder moment ertoe doet. Alles kan zomaar ineens anders zijn. Of voorbij. Fens heeft daarbij veel aandacht voor het antwoord van de (roomse) kerk op die vergankelijkheid. Een antwoord van contemplatie en focus op het eeuwige, om aan de tijd te ontkomen. De kracht van stilte en liturgie tegenover het dwingend tikken van de klok.
Mooi aan de bundel is, naast de tot traagheid nopende zinnen, dat met alle zware thema’s rond tijd en vergankelijkheid deze stukjes soms weemoedig, maar nooit treurig of opstandig zijn. Fens laat zien dat werkelijk alles in het leven en de wereld om ons heen aanleiding kan zijn tot nadenken, ook over heel serieuze thema’s. Hij doet dat heel persoonlijk en maakt zijn teksten daarmee juist universeel. Iedereen kan immers op deze manier verder kijken dan de schijn der dingen en zich afvragen wat dit alles hem als lezer persoonlijk te zeggen heeft. Al zal niet iedereen dat in zulk mooi Nederlands doen als Kees Fens.
Boekgegevens
Dat ben ik toevallig. Stukjes uit De Tijd, Kees Fens; uitg. Van Tilt, Nijmegen, 2015; ISBN 978 94 6004 203 4; 272 blz.; € 19,95.